ECLI:NL:PHR:2002:AD7800

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00325/01
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting door schending van dagvaardingstermijn

In deze zaak is tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld door de verdachte. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aandacht gevraagd voor een ambtshalve kwestie. De dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep op 14 september 1999 is op 7 september 1999 betekend, maar de verdachte is niet verschenen en is bij verstek veroordeeld. Dit roept vragen op over de naleving van de wettelijke termijn tussen de betekening van de dagvaarding en de terechtzitting, zoals vastgelegd in de artikelen 413, eerste lid, 425 en 426a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Volgens artikel 265, derde lid Sv dient de rechter het onderzoek te schorsen en de verdachte op te roepen wanneer de dagvaardingstermijn niet in acht is genomen en de verdachte niet is verschenen, tenzij er toestemming is gegeven voor verkorting van de termijn. In deze zaak heeft de Rechtbank ten onrechte het onderzoek niet geschorst, wat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de daarop gebaseerde uitspraak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van deze conclusie.

De Hoge Raad concludeert dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd en de zaak zal worden terugverwezen naar de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, zodat het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesrechtelijke waarborgen, zoals de dagvaardingstermijn, om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Conclusie

Nr. 00325/01
Mr Fokkens
Zitting: 18 december 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. In deze zaak is tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld.
2. Middelen van cassatie zijn niet voorgesteld.
3. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende.
4. De dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep op 14 september 1999 is ingevolge art. 588, derde lid onder c, Sv op 7 september 1999 betekend. De verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep niet verschenen en bij verstek veroordeeld.
5. Op grond van het bepaalde in de artikelen 413, eerste lid, 425 en 426a, eerste lid Sv moet tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting een termijn van tenminste tien dagen verlopen. Ingevolge het ten deze toepasselijke art. 265, derde lid Sv dient de rechter wanneer de dagvaardingstermijn niet in acht is genomen en de verdachte niet is verschenen en evenmin toestemming heeft gegeven tot verkorting van bedoelde termijn, het onderzoek te schorsen en de verdachte op te roepen.
6. De Rechtbank heeft ten onrechte het onderzoek niet geschorst teneinde de verdachte op te doen roepen. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de daarop gegronde uitspraak (vgl. HR DD 96.023023 en recent nog HR 19 juni 2001, nr. 02425/00).
7. Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen met terugwijzing van de zaak naar de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden