ECLI:NL:PHR:2002:AD8172

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/140HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • A.S. Hartkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na opzegging dealer-contract tussen Garage- en Automobielbedrijf Rapide B.V. en Auto Palace-De Binckhorst B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Garage- en Automobielbedrijf Rapide B.V. (hierna: Rapide) en Auto Palace-De Binckhorst B.V. (hierna: De Binckhorst) naar aanleiding van de opzegging van een dealer-contract. De opzegging vond plaats in september 1990, waarna Rapide haar activiteiten in november 1990 heeft gestaakt. Rapide vorderde schadevergoeding op basis van winstderving, die zij berekende over de jaren 1990, 1991 en 1992. De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 september 1996 de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat zij van mening was dat na 1989 geen winst meer zou zijn gemaakt. Rapide ging in hoger beroep en het hof oordeelde dat zij recht had op schadevergoeding over de periode van september 1990 tot en met december 1992, maar dit oordeel werd door Rapide in cassatie bestreden.

De Hoge Raad, vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal, heeft de klachten van Rapide beoordeeld. De eerste klacht betrof de periode waarover schadevergoeding werd geëist. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en dat de lezing van de feiten door het hof aanvaardbaar was. De tweede klacht van Rapide betrof het inwinnen van deskundigenrapporten over schadeposten. De Hoge Raad bevestigde dat het aan de feitenrechter is om te bepalen welke deskundige voorlichting nodig is, en dat dit beleid niet ter discussie staat.

Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat het beroep van Rapide tot schadevergoeding niet kon worden toegewezen, en dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het hof in stand blijven. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Mr. A.S. Hartkamp
nr. C00/140HR
Zitting 21 december 2001
Conclusie inzake
Garage- en Automobielbedrijf Rapide B.V.
Tegen
Auto Palace-De Binckhorst B.V.
1) Tussen partijen heeft een zogenaamd dealer-contract bestaan in verband met de verkoop van auto's van het merk Mazda. De verweerster in cassatie (hierna De Binckhorst) heeft deze overeenkomst in september 1990 opgezegd, waarna Rapide haar bedrijf in november 1990 heeft gestaakt. Op vordering van de eiseres tot cassatie (hierna Rapide) heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 11 mei 1994 het vonnis van de Haagse Arrondissementsrechtbank van 26 februari 1992 bekrachtigd, waarbij die opzegging als een ernstige tekortkoming werd aangemerkt, die De Binckhorst tot schadevergoeding jegens Rapide verplichtte.
2) Daarna hebben partijen bij de rechtbank verder geprocedeerd over de omvang van de schade. In cassatie is van belang de schade bestaande uit winstderving.
Bij conclusie na comparitie tevens wijziging van eis van 19 maart 1996 heeft Rapide, onder verwijzing naar een op 15 december 1995 door Moret Ernst & Young opgemaakt rapport inzake goodwill-berekening (prod. XI), een berekening opgesteld "op basis van een schadeberekeningsperiode van drie jaar" (p. 13) en daarbij over de jaren 1990, 1991 en 1992 bedragen opgegeven, tezamen ƒ 391.000,- bedragende.
Ook op p. 10 wordt deze opstelling gegeven, waarna wordt gesteld: "Rapide heeft op basis van de in deze conclusie geproduceerde nadere stukken en rapporten ten behoeve van de overzichtelijkheid hierna een opstelling van de schade-elementen vervaardigd."
Op beide plaatsen heeft Rapide ook verwezen naar een vervolgrapport van Moret van 15 januari 1996 inzake prognoses 1990 tot en met 1992 (prod. IV). In het voorwoord van dit rapport wordt vermeld dat namens Rapide aan Moret opdracht is verleend "het rendement zoals genoemd in het rapport d.d. 15 december 1995 van Moret Ernst & Young Corporate Finance B.V. door te rekenen naar de jaren 1990 tot en met 1992".
3) De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 sept. 1996 de op winstderving betrekking hebbende vordering afgewezen, omdat zij aannemelijk achtte dat na 1989 geen winst meer zou zijn gemaakt.
Tegen dit oordeel kwam Rapide op met haar grief IX. In de toelichting op deze grief verwees zij weer naar de beide genoemde rapporten van Moret en noemde zij de jaren 1990, 1991 en 1992 als jaren waarin Rapide als Mazda-dealer nu juist een goed resultaat had kunnen boeken.
Het hof heeft in zijn (tijdig met twee klachten in cassatie bestreden) arrest van 26 januari 2000 geoordeeld dat "Rapide er, gelet op haar berekening van de schade en op haar toelichting tijdens de laatste pleidooien, kennelijk vanuit (gaat) dat zij gerechtigd is tot vergoeding van haar schade over de periode van september 1990 tot en met december 1992."
De eerste cassatieklacht van Rapide komt hiertegen op met de stelling dat het hof heeft miskend dat zij schadevergoeding heeft geëist over een periode van drie jaar (kennelijk te rekenen vanaf september 1990). Ik meen dat deze klacht faalt, aangezien de aan het hof als feitenrechter voorbehouden lezing van de zijdens Rapide naar voren gebrachte stellingen (zie hierboven onder 2) m.i. niet onbegrijpelijk is.
4) Het hof heeft het geraden geacht over een aantal schadeposten een deskundigenrapport in te winnen. De daartegen gerichte tweede cassatieklacht stuit af op het feit dat het aan het beleid van de rechter die over de feiten oordeelt, is overgelaten om te beslissen welke deskundige voorlichting hij behoeft (HR 8 juni 2001, RvdW 2001, 109, r.o. 3.5.3).
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden