ECLI:NL:PHR:2002:AD9162
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Inbeslagname van correspondentie onder verschoningsgerechtigde advocaat
In deze zaak heeft op 25 april 2000 een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in het kantoor van klaagster, waarbij een brief in beslag is genomen die naar betrokkene B, in zijn hoedanigheid van advocaat, was gestuurd. Klaagster heeft een klaagschrift ingediend, stellende dat de brief onder haar verschoningsrecht valt. De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft op 4 augustus 2000 het beklag gegrond verklaard en de teruggave van de inbeslaggenomen brief gelast. De officier van justitie heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, met als argument dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 98, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 12 februari 2002 de uitgangspunten uiteengezet die gelden bij huiszoekingen ter inbeslagneming bij een verschoningsgerechtigde. Het oordeel of een bepaald geschrift onder het verschoningsrecht valt, komt in beginsel toe aan de advocaat, tenzij er geen redelijke twijfel bestaat over de onjuistheid van dit standpunt. In deze zaak is vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een inbreuk op het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in beslag genomen brief niet kan worden aangemerkt als een geschrift dat voorwerp uitmaakt van het strafbare feit of dat tot het begaan daarvan heeft gediend. De brief betreft enkel de identificatie van beneficial owners van een vennootschap en vormt geen bewijs van een strafbaar feit.
De Hoge Raad concludeert dat het middel ongegrond is en dat er geen gronden voor vernietiging zijn aangetroffen. Het beroep wordt verworpen.