ECLI:NL:PHR:2002:AD9336
Parket bij de Hoge Raad
- M.R. Mok
- Rechtspraak.nl
Huurachterstand en rechtsgeldigheid van huurverhogingen in huurovereenkomst
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres en de erven [A] over een huurachterstand die zou zijn ontstaan tot 1 juli 1999. De erven [A] hebben eiseres op 12 oktober 1999 gedagvaard voor de kantonrechter in Den Haag, waarbij zij een huurachterstand van ƒ 2.327,03 vorderden. Eiseres heeft zich verweerd en een reconventionele vordering ingesteld om een eerder betaald bedrag van ƒ 629,60 terug te vorderen. De kantonrechter heeft op 11 januari 2000 een inlichtingencomparitie gelast, die op 17 februari 2000 plaatsvond. Bij vonnis van 14 maart 2000 heeft de kantonrechter de vordering van de erven [A] toegewezen en de reconventionele vordering van eiseres afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat eiseres de hoogte van de huurachterstand niet had bestreden en dat de laatst geldende huurprijs van ƒ 629,60 in acht moest worden genomen. Eiseres heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld, waarbij zij twee klachten naar voren heeft gebracht. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 29 maart 2002 geoordeeld dat de kantonrechter de relevante verweren van eiseres in zijn overwegingen had meegenomen en dat de klachten van eiseres niet op feiten waren gebaseerd. De conclusie van de procureur-generaal was dat het beroep moest worden verworpen.