ECLI:NL:PHR:2002:AD9591
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bakels
- Rechtspraak.nl
De rechtsgeldigheid van een mondelinge koopovereenkomst en de gevolgen van toezeggingen door een wethouder
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [verweerder] over de rechtsgeldigheid van een mondelinge koopovereenkomst betreffende een stuk grond. [Eiseres] en haar overleden echtgenoot [betrokkene A] waren sinds 1974 eigenaren van de grond, maar hadden tot 1996 vergeefs geprobeerd toestemming te krijgen van de overheid om de grond te bebouwen. In januari 1996 kwam [verweerder] in contact met het echtpaar en er werd een mondelinge overeenkomst gesloten voor de verkoop van de grond voor f 300.000,-. Deze overeenkomst werd later vastgelegd in een koopakte, maar zonder de ontbindende voorwaarden die eerder waren besproken.
Op 5 april 1996 werd de grond overgedragen aan [verweerder], maar de ontbindende voorwaarden ontbraken in de akte van overdracht. [Eiseres] legde op 26 april 1999 conservatoir beslag op de grond, stellende dat [verweerder] haar had bedrogen door te verzwijgen dat hij al een toezegging van wethouder G.A.P. van de Wal had gekregen over de bouwvergunning. [Verweerder] vorderde daarop opheffing van het beslag in een kort geding, waarbij hij stelde dat het beslag vexatoir was.
De president van de rechtbank Den Bosch oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [verweerder] voorafgaand aan de koopovereenkomst een toezegging had gekregen over de bouwvergunning. [Eiseres] ging in hoger beroep, maar het hof bekrachtigde het vonnis van de president. Het hof oordeelde dat de mondelinge koopovereenkomst al vóór de toezegging van de wethouder tot stand was gekomen, waardoor er geen sprake kon zijn van bedrog. [Eiseres] ging in cassatie, maar ook daar werd haar beroep verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de stellingen van [eiseres] niet voldoende waren om de eerdere uitspraken te weerleggen.