1 Daarbij vergeleken is, naar het mij voorkomt, het (ook in de memorie van toelichting genoemde) probleem van de opsporing van de verantwoordelijke persoon slechts van beperkt belang. Dit kan trouwens ook bij de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking spelen.
2 Zie in iets ander verband Hartkamp, Wetsuitleg en rechtstoepassing na de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (inaugurele rede Utrecht 1992), p. 8/9.
3 Zie Hartkamp, a.w. (noot 2), p. 13/14.
4 Zie G.A. van der Veen, Bodemsanering en ongerechtvaardigde verrijking, Bouwrecht 1995, p. 815/6.
5 Zie Hartkamp, Ongerechtvaardigde verrijking naast overeenkomst en onrechtmatige daad (inaugurele rede Universiteit van Amsterdam 2001, tevens in WPNR 6440/1), nr. 4.
6 Zie de rechtspraak vermeld bij Asser-Hartkamp 4-III (1998), nr. 98.
7 G.A. van der Veen, Bodemsanering en ongerechtvaardigde verrijking, Bouwrecht 1995, p. 817; Van Acht/Bauw, Milieuprivaatrecht (tweede druk 1996), p. 150 lijken hierover anders te oordelen (althans in die zin dat zij menen dat het criterium via de in art. 6:212 opgenomen clausule "voor zover dit redelijk is" tot gelding zou moeten komen), maar zij hebben daarbij het oog op gevallen waarin de grond wordt verworven door iemand die de bedoelde wetenschap niet heeft. In andere gevallen zal toch in elk geval een onderscheid gemaakt moeten worden al naar gelang de bodemverontreiniging al dan niet aan de eigenaar is toe te rekenen; vgl. A-G Loeb in zijn conclusie (nr. 3.10) voor HR 24 mei 1995, NJ 1996, 744. Zie ook Van der Wilt, Het saneringsbevel in de Wet bodembescherming (diss. UvA 2000), p. 173 e.v.
8 Dat geldt ook voor de verhaalsactie in de Wet bodembescherming; zie aldus reeds voor art. 21 Interimwet bodemsanering Tweede Kamer, 1982, 16 821, nr. 24 (derde nota van wijziging), p. 5/6. Er zijn enkele kleine afwijkingen, maar die zijn voor ons onderwerp niet van belang. Zie Uniken Venema, Handboek milieuaansprakelijkheid, D1250-4 (wordt verrijkt) en 10 (de Staat kan ook schade van provincie en gemeente verhalen).
9 Zie de in noot 8 vermelde vindplaats: "Uiteraard geldt deze bepaling niet ten aanzien van degene die door sanering in zijn oorspronkelijke vermogenspositie is hersteld: van de eigenaar bijvoorbeeld van een woning waaronder de grond verontreinigd is - zonder dat de eigenaar dat wist of hem de verontreiniging kan worden toegerekend - kan men niet zeggen dat hij door een sanering wordt bevoordeeld; het nadeel - in de vorm van waardevermindering van zijn huis - dat het bekend worden van de verontreiniging hem heeft berokkend, wordt opgeheven; door de sanering wordt hij hersteld in zijn vermogenspositie van vóór het bekend worden van de verontreiniging." Vgl. ook art. 50 lid 4 Wet bodembescherming: de eigenaar aan wie de verontreiniging kan worden toegerekend, kan, indien de Staat de verontreinigde grond aankoopt, geen aanspraak maken op de waarde in schone staat (zie Uniken Venema, Handboek milieuaansprakelijkheid, D1250-8). In art. 74 lid 3 klinkt dezelfde gedachte door. In weer ander verband zie men de artt. 46 lid 1 en 63k lid 1 Wet Bodembescherming, telkens onder b (het ontbreken van betrokkenheid bij de verontreiniging als verweer tegen het saneringsbevel), welk criterium een reflexwerking heeft op de actie uit ongerechtvaardigde verrijking; zie Van der Wilt, Het saneringsbevel in de Wet bodembescherming (diss. UvA 2000), p. 159 e.v., 171 e.v.
10 Evenzo A-G Loeb in zijn conclusie (nr. 3.1) voor HR 24 mei 1995, NJ 1996, 744.
11 Zie bijv. de in noot 5 genoemde verhandeling.
12 Blijkens het in noot 8 geciteerde heeft de wetgever zich immers bij de regeling van het BW aangesloten. Vgl. ook de memorie van toelichting bij art. 75, derde lid, Wet bodembescherming (Tweede Kamer, 1989-1990, nr. 3, blz. 58), waar wordt gesteld dat de actie uit ongerechtvaardigde verrijking staat naast de verhaalsmogelijkheden op grond van onrechtmatige daad; het standpunt van de Minister van VROM in Tweede Kamer in de Notitie "Ongerechtvaardigde verrijking in verband met bodemsanering", 1993-1994, 22 727, nr. 11, onder 1; G.A. van der Veen, Bodemsanering en ongerechtvaardigde verrijking, Bouwrecht 1995, p. 813 e.v.; Uniken Venema, Handboek milieuaansprakelijkheid, D1250-10 e.v.