ECLI:NL:PHR:2002:AE0746
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over termijnoverschrijding en ontvankelijkheid in verzoekschriftprocedure bij de gemeente Rotterdam
In deze zaak gaat het om een verzoeker die in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) zijn burgerlijke staat wilde laten wijzigen. De verzoeker, geboren in Marokko, had in maart 1999 de Gemeente Rotterdam verzocht om zijn gegevens te wijzigen op basis van een huwelijksakte uit Marokko. De gemeente weigerde dit verzoek, omdat het document niet gelegaliseerd was. Na een aantal correspondenties en een definitieve afwijzing van de gemeente, heeft de verzoeker op 20 april 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft het verzoek echter afgewezen, omdat het te laat was ingediend, namelijk na de wettelijke termijn van zes weken na de verzending van de beslissing van de gemeente.
De verzoeker ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De verzoeker stelde cassatie in, waarbij hij aanvoerde dat het hof een verrassingsbeslissing had genomen door hem niet-ontvankelijk te verklaren zonder dat hij daarover voldoende was gehoord. Het hof had vastgesteld dat de brief van de gemeente op 14 maart 2000 was verzonden en dat het beroepschrift pas op 27 april 2000 was ingekomen, wat leidde tot de conclusie dat de verzoeker te laat was.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk was, omdat hij niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. De Hoge Raad bevestigde dat de procedurele regels van de oude Wet GBA van toepassing waren en dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij tijdig had ingediend. De Hoge Raad verwierp de stelling van de verzoeker dat de rechtbank de stukken had moeten doorzenden naar de juiste sector, omdat dit niet van toepassing was in deze situatie. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de cassatie diende te worden verworpen.