ECLI:NL:PHR:2002:AE3348
Parket bij de Hoge Raad
- P. de Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Hoofdverblijfplaats en alimentatie van minderjarig kind na echtscheiding
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind en de alimentatieverplichting van de vader na de echtscheiding van de ouders. De ouders, de vader en de moeder, zijn in 1990 gehuwd en hebben een zoon. In januari 1999 heeft de moeder de echtelijke woning verlaten en is zij met de kinderen bij haar nieuwe partner ingetrokken. De vader heeft het kind gemiddeld drie dagen per week bij zich. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder te laten, omdat beide ouders in staat zijn om voor het kind te zorgen. De vader heeft hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank die de hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft vastgesteld en heeft verzocht om de alimentatie te verhogen naar f 600,- per maand. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding en heeft de alimentatie vastgesteld op f 475,- per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vader heeft cassatieberoep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de hoofdverblijfplaats bij de moeder moet blijven en dat de alimentatie te laag is. De Hoge Raad oordeelt dat het hof voldoende gemotiveerd heeft dat de continuïteit van de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder in het belang van het kind is. De Hoge Raad bevestigt dat de alimentatieverplichting van de vader terecht is vastgesteld op f 475,- per maand, maar oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ingangsdatum van de alimentatie op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking moet liggen. De zaak wordt verwezen voor verdere behandeling.