1 Bij beschikking van 21 december 2001 (Stb. 2002, 1) is per 1 januari 2002 een groot deel van de artikelen van de wet RO omgenummerd. De eis dat de uitspraak in het openbaar dient plaats te vinden is thans opgenomen in art. 5 RO.
2 U. Van de Pol, Openbaar Terecht, diss. , Arnhem, 1986, p. 19.
3 Zie bv. Tekst & Commentaar strafvordering aant. 5 bij art. 6 EVRM, vierde druk en EHRM 8 december 1983, Publ. ECHR series A, vol. 71 (Pretto).
4 Zie de noot bij HR NJ 1973, 34.
5 Van de Pol, o.c., p. 586.
6 Van de Pol, o.c., p. 583 e.v.
7 Van de Pol, o.c., p. 583-584.
8 Zie bv. HR NJ 1983, 444.
9 Zie de toespraak van mr S.K. Martens bij de opening van de website www.rechtspraak.nl. Martens spreekt van de democratische functie van het voorschrift van openbaarheid. Ik laat daar dat natuurlijk het vertrouwen in de rechtspraak ook ten nauwste samenhangt met de wijze waarop rechters worden gerecruteerd en opgeleid. Maar dat issue is hier niet van belang.
10 Manfred Nowak/Christoph Schwaighofer, Das Recht auf öffentliche Urteilsverkündung in Österreich, EuGRZ 1985, p.729.
11 Nowak en Schwaighofer onderscheiden de dynamische openbaarheid, betrekking hebbend op de behandeling van een zaak, en de statische openbaarheid die de openbaarheid van de beslissing betreft; Nowak/Schwaighofer, Das Recht auf öffentliche Urteilsverkündung in Österreich, EuGRZ 1985, p.725.
12 EHRM 8 december 1983, A72, 8273/78 Axen. Zie ook EHRM 26 september 1995, A325-A, 00018160/91 Dienniet.
13 EHRM Dienniet, § 34.
14 EHRM 29 oktober 1991, 00011826/85, A212-A, Helmers § 36 e.v.
15 EHRM 8 december 1983, 00007984/77, A71 Pretto, § 13.
16 Idem in Axen § 31.
17 Idem in Axen § 32: "In the present case, the Federal Court of Justice, which determines solely issues of law, rejected the applicant's appeal by its decision of 8 March 1977. It did so in pursuance of section 1 para. 2 of the Act of 15 August 1969, which applied only to the dismissal of appeals on points of law; that section authorised the Federal Court to dispense with a hearing after recording, in the reasons for its decision, merely that the conditions set out therein were satisfied.
Beforehand, the Federal Court had duly informed the parties and offered them the opportunity of submitting observations on the possible application of the Act. It thereby made final the Celle Court of Appeal's judgment of 27 February 1975 which had been pronounced in open court.
In the particular circumstances, the absence of public pronouncement of the Federal Court of Justice's judgment of 8 March 1977 thus did not contravene the Convention; the object pursued by Article 6 para. 1 (art. 6-1) in this context - namely, to ensure scrutiny of the judiciary by the public with a view to safeguarding the right to a fair trial - was achieved during the course of the proceedings taken as a whole."
Het betrof dus een regeling voor op voorhand kansloze cassaties, die schriftelijk werden afgedaan en waarvan de beslissing niet werd gepubliceerd.
18 EHRM 22 februari 1984, 00008209/78, A74 Sutter, § 32 en 33.
19 EHRM 24 november 1997, 00020602/92, Reports 1997-VII Szücs. Idem EHRM 24 november 1997, 00021835/93, Reports 1997-VII Werner.
20 In een andere zaak tegen Oostenrijk was volgens het EHRM geen inbreuk gemaakt op art.6 lid 1 EVRM, omdat de cassatierechter op vordering van de Procureur-Generaal had bevolen dat de appelrechter alsnog zijn beslissing in het openbaar moest uitspreken, hetgeen ook is geschied; EHRM 10 juli 2001, 28923/95, Lamanna.
21 Nrs. 00036337/97 en 00035974/97. Uittreksel in NJB 2001, p.1126.
22 Over deze overweging zwijgt de schriftelijke tegenspraak.
23 Löwe/Rosenberg, StPO, Deel MRK, RN 94 bij Art.6 MRK/Art.14 IPBPR. Zie ook Nowak/Schweighofer, p.726.
24 Frowein/Peukert, Europäische MenschenRechtsKonvention, 1996, RN 119 bij Artikel 6.
25 Aldus Löwe/Rosenberg, StPO, Deel MRK, RN 93 Art.6 MRK/Art.14 IPBPR.
26 P. van Dijk/G.J.H. van Hoof, Theory and practice of the European Convention on Human Rights, 3e druk, p.438.
27 P. van Dijk/G.J.H. van Hoof, Theory and practice, p.440.
28 BverfG, 1 BvR 2623/95, 24 januari 2001, Abs. 69, http://www.bverfg.de. Het betrof de strafzaak tegen voormalige DDR-politici, waarvoor grote mediabelangstelling bestond. De voorzitter van de strafkamer had regels opgesteld voor toegang van de media, tegen welke regels 'Verfassungsbeschwerde' werden ingesteld door omroepverenigingen.
29 In gelijke zin sprak het Zwitserse Bundesgericht zich op 27 november 1985 uit; EuGRZ 1986, p.164.
30 Ibidem, Abs. 70 e.v.
31 Zie bijv. BGH 5 januari 1982, NStZ 1982, p.169. Sindsdien is er evenwel een stap gezet naar relativering van deze grond voor vernietiging. Op 20 oktober 1998 besliste de Erste Strafsenat van de BGH (NStZ 1999, p. 92) dat er aanleiding was de andere strafkamers van de BGH te raadplegen over het voornemen § 338 lid 6 StPO buiten toepassing te laten in het geval waarin de dader van allerlei seksuele handelingen met zijn slachtoffer video-opnames had gemaakt, welke opnames tijdens het onderzoek ter terechtzitting zouden worden vertoond. Het LG had besloten de deuren tijdens de vertoning te sluiten zonder evenwel de grond van die sluiting mede te delen. Voorheen leidde zo een verzuim tot vernietiging (bijv. BGH 22 november 1995, NStZ 1996, p.202). De Erste Strafsenat van de BGH meende in dit geval dat de grond voor de sluiting der deuren zo overduidelijk was dat geen enkel belang met vernietiging zou worden gediend. Na raadpleging van de andere strafkamers kwam de Erste Strafsenat tot de slotsom dat er geen reden voor vernietiging was (BGH 9 juni 1999, NStZ 1999, p. 474). Zie voor kritiek op deze beslissing Prof. Dr. Karl Heinz Gössel, Über die revisionsrichterliche Nachprüfung von Beschlüssen über den Ausschluss der Öffentlichkeit, in NStZ 2000, p. 181 e.v.
32 BGH 17 februari 1989, BGHSt 36, nr.19.
33 Dr. Karl Peters, Strafprozeß. Ein Lehrbuch, Heidelberg 3e druk, p.470
34 O.R. Kissel, Gerichtsverfassungsgesetz, München 2001, RN 1 en 5 bij § 173; Löwe/Rosenberg, StPO, RN 1 bij § 173 GVG.
35 Löwe/Rosenberg, StPO, RN 70 bij § 268 StPO.
36 Löwe/Rosenberg, StPO, RN 2 bij § 173 GVG.
37 OLG Celle 12 juni 1990, NJW 1990, 2570.
38 J. Pradel, Procédure Pénale, 1997, nr. 547.
39 Cass.crim., 22 januari 1852, Bull. Crim. Nr. 24, geciteerd in de JCP, Cour d'Assises, Publicité des débats, A Principe.
40 Crim. 17 maart 1970, D. 1970. 406. "La publicité des débats judiciaires est une règle d'ordre public à laquelle il ne peut être dérogé que dans les cas limitativement déterminés par la loi. (Crim. 27 september 2000, N° 00-82.229).
41 Voor het Tribunal de Police geldt overigens een eenvoudiger procedure. Zie art.524 e.v. CPP. Het gaat om overtredingen waarvoor slechts geldboetes kunnen worden opgelegd of rechten ontzegd. De rechter geeft een soort strafbevel waartegen OM en verdachte in verzet kunnen komen. Na verzet ontrolt zich een gewone, openbare procedure op tegenspraak (art. 535 e.v. CPP).
42 J. Pradel, Procédure Pénale, nr.579; JCP t.a.p. nr.57.
43 Stefani/Levasseur/Bouloc, Procédure Pénale, 1990, nr. 710.
44 Chris van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II, 1994, p.428. Zie voorts Raoul Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, 1999, nr. 988 e.v.
45 Raf Verstraeten, Handboek Strafvordering, 1993, nr. 1028.
46 Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 3e druk, p.537 e.v.
47 Mr M.F.J.M. de Werd, De openbare uitspraak. Reconstructie van een verwaarloosd leerstuk, in NJB 2001, p.70.
48 De Werd, ibidem, p.72.
49 G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, 3e druk, p.724.
50 Zie onder meer K. Rozenmond, Voorafgaande beschouwingen in de strafrechtspraak van de Hoge Raad, NJB 31 maart 2000, p. 712 en het als katalysator voor de discussie over rechtsvorming te beschouwen artikel van J.B.M. Vranken, Toeval of Beleid?, NJB 7 januari 2000, p. 3.
51 Zie W.E. Haak, Rechtsvorming door de hoogste rechter, toeval of beleid? In NJB 2000, p.713.
52 Voorts is de beslissing van het hof, als er wel een wettelijke basis te ontdekken zou zijn voor het verduisteren van onderdelen van een rechterlijke uitspraak, enkel begrijpelijk tegen de achtergrond van de beslissingen in de processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting. Beschouwt men het arrest op zichzelf dan is een verwijzing naar "het belang van een behoorlijke rechtspleging" als motivering naar mijn mening volstrekt ontoereikend.
53 Zie bijvoorbeeld HR NJ 1985, 94; HR NJ 1999, 229; HR NJ 2000, 523, rov. 3.5. Zie ook de rechtspraak over de klachten in verband met het verstrijken van de redelijke termijn (volgens HR NJ 1981, 116 immers ook een kwestie van goede procesorde), bijvoorbeeld HR NJ 1998,115.
54 Hiermee wordt kennelijk op het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde beginsel gedoeld. Dat de steller van het middel dit artikel bewust niet noemt is niet onbegrijpelijk nu het EVRM meer bepaald de rechtsbescherming van de verdachte beoogt te waarborgen.
55 Zie bv. HR DD 94.257.
56 TK 1996, 2997, 25392, nr.3, p. 47 (Stb 1999, 194). Zie ook Kamerstukken II, Tweede Kamer, 1996-1997, 25 392, B, punt 11.
57 TK 1996, 2997, 25392, nr.3, p. 11. Herhaald in Kamerstukken II, 1997-1998, 25392, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 40. Zie voorts Kamerstukken I, 1998-1999, 25392, nr. 46a (Memorie van antwoord), p. 3.
58 Zie ook TK 1996, 2997, 25392, nr.3, p. 10 (Stb 1999, 194).
59 Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e druk, p. 20, 21.
60 HR NJ 1997, 599 en Van Dorst, o.c., p. 20.
61 HR NJ 1996, 249 m. nt. Sch.
62 Zie onder meer HR NJ 1995, 29; HR NJ 2001, 365.
63 HR NJ 1999, 567 m.nt. Sch.
64 Zie noot Schalken op HR NJ 2002, 8. In zo een geval zal er allicht ook sprake zijn van een inbreuk op de eis van een eerlijk proces omdat hetgeen aan de rechter verborgen blijft ook de verdediging wel niet ter ore zal komen; zie T.M. Schalken/K. Rozemond, Nieuwe opsporingsmethoden: dient elke onrechtmatigheid te worden gesanctioneerd? In NJB 1997, p. 1370. En dan dringt het Zwolsmancriterium zich weer als eerste op.
65 Zie HR NJ 2002, 8 m.nt. Sch.
66 Kamerstukken II, 1993-1994, 23705, nr. 3, p. 25.
67 Ibidem.
68 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 3e druk, p. 227.
69 HR NJ 1999, 565, rov. 5 e.v.
70 Kleinknecht/Meyer-Goßner, Einl. RN 145.
71 KL/M-G, Einl. RN 150.
72 Claus Roxin, Strafverfahrensrecht, München 23e druk, § 11 RN 9.
73 Roxin, ibidem §11 RN 12.
74 KL/M-G, Einl. RN 146.
75 KL/M-G, Einl. RN 148.
76 KL/M-G, Einl. RN 148.
77 K. Füßer.K. Viertel, Der Anspruch auf Abschlußverfügung im Ermittlungsverfahren und seine Durchsetzung, in NStZ 1999, p. 116.
78 BGH 25 oktober 2000, NStZ 2001, p. 273.
79 BGHSt 35 26; BGH 26 juni 1996, NStZ 1996, p. 506.
80 BGH 25 oktober 2000, NStZ 2001, p. 273. Zie voorts nog BGH 4 StR 91/00 - Beschluß v. 6. Juni 2000 (LG Potsdam), www.hrr-strafrecht.de; BGH 2 StR 627/99 - Beschluß v. 19. Januar 2000 (LG Frankfurt/Main), www.hrr-strafrecht.de;
81 BGH 23 mei 1984, BGHSt 32 345.
82 EHRM 9 juni 1998, NJB 1998, 30, p. 1355. Sommer bijvoorbeeld meent dat deze uitspraak de BGH aanleiding biedt zijn rechtspraak te heroverwegen; NStZ1999, p. 49.
83 BGH 18 november 1999, NStZ 2000, p. 1123 e.v.
84 Bijvoorbeeld R. Endriß/J. Kinzig, NStZ 2000, p. 269 e.v.; Claus Roxin, Anmerkung, in JZ 2000, p. 369 e.v. Reeds eerder; Th. Fischer/H. Maul, Tatprovozierendes Verhalten als polizeilichen Ermittlungsmaßnahme, in NStZ 1992, p. 7 e.v.
85 BGH 18 april 1990, BGHSt 37 10.
86 J. Pradel, Procédure Pénale, nr. 372 e.v.
87 Pradel, nr. 172 e.v.
88 Crim. 7 maart 1987, Bull. Crim. Nr. 109.
89 Pradel, nr. 500.
90 J-F. Renucci in zijn noot onder CdC 4 mei 1994, D 1995, 80, waarin het CdC zijn standpunt over de invloed van de uitspraken van het EHRM herhaalde: "qu'en effet, les décisions rendues par ladite Cour dans les conditions précisées aux art. 19 et 50 à 54 de la Convention européenne de sauvegarde des droits de 1'homme et des libertés fondamentales n'ont aucune incidence directe en droit interne sur les décisions des juridictions nationales."
91 Pradel, nr. 502 e.v. Zie voorts de Observations van Pradel onder Crim. 18 maart 1976, in Les grands arrêts du droit criminel, Tome 2, 1998, p.178 e.v.
92 Pradel, nr. 500.
93 CdC 27 februari 1996, D 1996, 346.
94 Pradel, nr. 507. Zie bijvoorbeeld CdC 4 oktober 1994, D 1995 Somm. 145.
95 Pradel, nr. 504. De tribunaux correctionnels hebben de bevoegdheid van art. 170 CPP wél.
96 CdC 15 juni 1993, D 1994, 613.
97 Verstraeten, Handboek Strafvordering, nr. 97 e.v.; Chris van de Wyngaert, Strafrecht en Strafprocesrecht, p. 501 e.v.
98 Hof van Cassatie 9 december 1997, RW 1998, p. 14.
99 Declercq, Beginselen van Strafrechtspleging, nr. 1274.
100 Verstraeten, Handboek Strafvordering, nr. 1227, nr. 1230.
101 Verstraeten, Handboek Strafvordering, nr. 1226; Chris van de Wyngaert, Strafrecht en Strafprocesrecht, p. 760.
102 HR NJ 1999, 567; HR NJ 2002, 8.
103 Dat hadden wellicht de advocaten die [verdachte] bijstonden bij diens gesprekken met de officier van justitie zich ook wel kunnen realiseren. Vandaar dat het maar de vraag is of [verdachte] zich zonder meer op nakoming van de overeenkomst door het OM zou kunnen beroepen. Een totaal andere vraag is natuurlijk of het op de weg van [verdachte] en zijn advocaten lag het OM te behoeden voor het sluiten van een overeenkomst die een garantie contra legem inhield. Zie ook het arrest in de kort-gedingzaak, waarnaar de schriftuur houdende tegenspraak op p. 13 verwijst.
104 Zie de Circulaire tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken, Stcrt. 20 juli 2001, nr. 138.
105 Vgl. EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699 Saunders m.nt. Kn.
106 Op p. 11 van de schriftuur.
107 Stb. 1972, 437, p. 5.
108 Kamerstukken II 1981-1982, 17 363, nr. 3, p. 2.
109 Kamerstukken II 1981-1982, 17 363, nr. 3, p. 3.
110 TK 1997-1998, 25 877, nr. 3, p. 75.
111 Stb. 1990, 414, nr. 11, p. 21.
112 Hetgeen niet uitgesloten is wanneer de Hoge Raad een niet-ontvankelijkverklaring van het OM vernietigt; zie bijvoorbeeld HR NJ 1991, 694.
113 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 3e druk, p. 740.
114 Kamerstukken II 1996-1997, 25 240, nr. 3, p. 12.