1 Ontleend aan het arrest van 21 november 2000 van het hof te Arnhem, rov. 3.1 - 3.5.
2 Hierna zal onder "Nuon" tevens PGEM worden begrepen.
3 Met "komparant sub 2" wordt bedoeld [betrokkene 1], handelende namens [verweerster] (A-G).
4 CvE/akte, prod. nr. 2.
5 Blz. 12.
6 Blz. 16.
7 Een komieke verschrijving die echter, letterlijk genomen, de problematiek van de bodemvervuiling onbedoeld kernachtig typeert.
8 CvE/akte, prod. nr. 3.
9 Blz. 13.
10 CvE prod. nr. 5.
11 CvR blz. 28/29.
12 Inleidende dagvaarding blz. 6-7; CvR blz. 28-29.
13 Inleidende dagvaarding nr. 9.
14 MvG blz. 6-7 en 31-32.
15 MvA nr. 38.
16 De cassatiedagvaarding dateert van 21 februari 2001.
17 Inleidende dagvaarding nr. 9.
18 CvA blz. 9, laatste alinea.
19 Pleitnota mr. Baneke, nr. 19.
20 Schriftelijke toelichting Nuon nr. 5.2.3.
21 MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, blz. 910; Verbintenissenrecht (losbl.), aant. 113 bij art. 6:228 BW (Hijma); Asser-Hartkamp II (2001), nr. 187; Asser-Schut-Hijma 5-I (2001), nr. 238; Smits, RM Themis 1993, blz. 504-505.
22 CvA blz. 9, laatste alinea.
23 Dit gebruik van een drievoudige ontkenning is mijns inziens dé methode om juridisch Nederlands voor buitenstaanders tot een geheimtaal te maken. Het hof bedoelt blijkbaar dat Nuon had moeten begrijpen dat de mate van bodemverontreiniging essentieel was voor [verweerster] om de onderhavige overeenkomst op de daadwerkelijk afgesproken condities aan te gaan.
24 CvD 6-8, CvD nr. 23.
25 CvA nr. 12, CvD nrs. 27-28, pleitnota mr. Baneke, blz. 15.
26 CvA nr. 10, CvD nr. 14 e.v. en nr. 24, pleitnota, nr. 3-6, MvA nr. 41 e.v..
27 CvA nr. 6, CvD nrs. 9, 22 en 30, pleitnota mr. Baneke, blz. 11-12.
28 Pleitnota mr Van Osch, blz. 12.
29 Dagvaarding, nr. 9; CvR 10.1.
30 CvR nrs. 10.1 en 6.2-6.6.
31 CvR nr. 12.1.
32 CvA nr. 31, pleitnota nr. 25 en MvA nr. 49.
33 HR 10 december 1999, NJ 2000, 637.
34 HR 12 februari 1997, NJ 1997, 377.
35 Chao-Duivis, Dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst, Deventer 1996, blz. 304-305.
36 Cohen Henriquez, De Die bundel (1991) blz. 81 e.v.; Asser/Hartkamp 4.II, (2001), nrs. 188 en 194 e.v. en Asser/Hijma (2001), nr. 241.
37 Parl. gesch. Boek 6, blz. 915.
38 Nr. 5.3.1.
39 Volgens de inleiding op de subonderdelen bevatten zij ook motiveringsklachten, maar die heb ik niet kunnen ontdekken.
40 Evenzo Asser/Hartkamp II, 2001, nr. 481.
41 Peletier (diss.), blz. 40 en 61-83; Van Schaick, Wijzigingsbevoegdheden, in: "Van Nieuw BW naar BW", 1993, blz. 222-224; Hesselink, WPNR 6191 (1995), blz. 545; Castermans (diss.), blz. 133; Asser/Hartkamp 4-II (2001), nr. 275; Asser/Hijma (2001), nr. 248.
42 In HR 18 januari 2002, NJ 2002, 106 is wél beslist dat in haar algemeen algemeenheid geen steun vindt in het recht de opvatting dat als sprake is van wederzijdse dwaling en de rechter de overeenkomst niet vernietigt maar wijzigt, het nadeel in beginsel bij helfte over beide partijen moet worden verdeeld. In dit arrest is voorts beslist dat de kosten van bodemonderzoek en juridische bijstand mede in aanmerking mogen worden genomen bij wijziging op grond van art. 6:230 BW.
43 Asser/Hartkamp 4.II (2001), nr. 480, met verder verwijzingen.
44 Dus niet: van de dwalende, want partijen hebben nu juist allebei gedwaald.
45 In het eerste geval (dat de prestatie van degeen die om de wijziging verzoekt, wordt verminderd) geldt bij wederzijdse dwaling m.i. op dezelfde gronden een overeenkomstige regel, inhoudende dat de gewijzigde prestatie moet liggen tussen nul en de overeengekomen prestatie (in een formule: 0<gp<op).
46 HR 29 oktober 1993, NJ 1994, 107.
47 Winters, De procedure na cassatie en verwijzing in civiele zaken, diss. 1992, blz. 156 e.v.
48 Voor toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid is vooral plaats wanneer de wederpartij de ander bewust in dwaling bracht of hield. Zie Verbintenissenrecht (losbl.), aant. 25 bij art. 6:228 (Hijma) (ten aanzien van oud en huidig recht) en voorts Hijma, NTBR 1992, blz. 134; Asser/Hartkamp 4-II (2001), nr. 195; Smits 1999, blz. 45-46; Chao-Duivis, a.w., blz. 304-305. Anders M.M. Van Rossum, Dwaling, in het bijzonder bij koop van onroerend goed (diss. Utrecht), blz. 98. Zie voorts Hof 's-Hertogenbosch 3 november 1997, NJ 1998, 719, waarin werd geoordeeld dat een exoneratie aan een beroep op dwaling terzake van de grootte van een gekocht perceel grond in de weg stond.
49 Chao-Duivis, a.w., blz. 305.
50 Smits (1999), blz. 45/46 (met verwijzingen) heeft betoogd dat uitsluitend 'indirect' geformuleerde exoneraties een beroep op dwaling kunnen uitsluiten, omdat een uitdrukkelijke uitsluiting van het dwalingsberoep nietig zou zijn.
51 Van Dunné, NJB 1967, blz. 974 e.v., met name blz. 979.
52 Hijma, bespreking van Van Rossum, Dwaling, in het bijzonder bij koop van onroerend goed, NTBR 1992, blz. 134. Anders: Van Rossum (diss.), blz. 97-98. Volgens haar kunnen bedingen als hier bedoeld alleen dan het dwalingsrisico bij de koper leggen, wanneer dat duidelijk is verdisconteerd in de overeenkomst door een lagere koopprijs of wanneer dit duidelijk tijdens de onderhandelingen aan de orde is gekomen. Voor bedingen waaromtrent is geoordeeld dat zij een dwalingsberoep niet blokkeerden, zie Verbintenissenrecht (losbl.), aant. 170 bij art. 6:228 BW (Hijma).
53 De vraag of een beding al dan niet aan een dwalingsberoep in de weg staat, is feitelijk van aard; het oordeel van de lagere rechter dienaangaande moet in cassatie in beginsel worden geëerbiedigd (Verbintenissenrecht (losbl.), aant. 167 bij art. 6:228 BW (Hijma). Maar de uitleg van het beding moet natuurlijk wel begrijpelijk zijn: Asser/Hartkamp 4-II (2001), nr. 284; HR 1 juli 1977, NJ 1978, 125 (GJS).
54 HR 19 februari 1993, NJ 1994, 290; HR 23 juni 1995, NJ 1996, 566; HR 3 januari 1997, NJ 1998, 127.
55 HR 20 januari 1984, NJ 1987, 295. Zie voorts R.P.J.L. Tjittes, De (on)vrijheid van de rechter bij de uitleg van contracten, Brunner-bundel, blz. 414; Asser/Hartkamp 4-II (2001), nr. 288.
56 Tjong Tjin Tai, Verrassingsbeslissingen door de civiele rechter, NJB 200, blz. 259-264 (met name blz. 261-262).
57 Schriftelijke toelichting namens Nuon nr. 3.3.3.
58 Onder 2.23 van deze conclusie.
59 Nr. 3.3.6.