1 Zie rov. 2 van het bestreden vonnis van 27 februari 2001.
2 Bedoeld is kennelijk: schuldeiser.
3 De cassatietermijn eindigde op zondag 27 mei 2001, zodat deze termijn werd verlengd tot en met maandag 28 mei 2001 (art. 1, eerste lid Algemene termijnenwet).
4 PG NBW, Boek 3, p. 878.
5 Vgl. Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal, 13e uitgave, op "aan": "ter uitdrukking van de wijze waarop iets gevormd is of de toestand waarin het zich bevindt: een gulden aan centen; voor 500 gulden aan cheques; iets aan stukken breken".
6 Art. 1195 aanhef en onder 3 (oud) BW betrof, evenals het huidige art. 3:288 aanhef en onder c, reeds vervallen pensioentermijnen.
7 Tweede Kamer, zitting 1966-1967, 9010, nr. 3, p. 1.
8 Tweede Kamer, zitting 1967-1968, 9010, nr. 4, p. 2 l.k..
9 Hier wordt gerefereerd aan het voornemen een commissie in te stellen ter bestudering van het privilegevraagstuk. Dit voornemen heeft uiteindelijk geresulteerd in het "Rapport van de commissie bevoorrechting van vorderingen" (1974). De bedoelde commissie wordt meestal als de "commissie Houwing" aangeduid.
10 Eerste Kamer, zitting 1967-1968 , 9010, nr. 100a, p. 2 l.k..
11 Tweede Kamer, zitting 1967-1968, 9010, nr. 5, p.2 l.k.
12 Wetsontwerp 9515.
13 Zie voor de vermelding van die indiening het verslag van de algemene beraadslaging, Handelingen Tweede Kamer, zitting 1967-1968, p. 1559, l.k..
14 Rapport van de commissie Houwing, p. 61-64.
15 Voorrecht en bodemrecht, Rapport van de interdepartementale werkgroep Voorrecht en bodemrecht (1990), p. 29-31.
16 Voorstel van wet houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1 en 2.
17 Zie het in art. III voorgestelde art. 280, onder 5g en h; zie ook de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nr. 3, p. 10.
18 Rapport van de commissie Houwing, p. 64.
19 E. Lutjens, "Bescherming pensioenrechten bij faillissement", NJB (1992), p. 896-899, in het bijzonder p. 898; G.G.M. Bak en R.P.W. Frima, "Pensioenaanspraken", TVVS (1980), p. 42-45, in het bijzonder p. 44; W.P.M. Thijssen, "Pensioen en faillissement", Pensioenvraagstukken (1990), p. 80-83, in het bijzonder p. 82; Ph.H.J.G. van Huizen en P.M.C. de Lange, Pensioenverzekering (1994), p. 31; P.M. Tulfer, Pensioenen, fondsen en verzekeraars (1997), p. 429; E. Lutjens, Pensioenvoorzieningen voor werknemers, juridische beschouwingen over ouderdomspensioen (1989), p. 421/422.
20 Rechtbank 's-Hertogenbosch 24 september 1999, JOR 1999, 241, m.nt. E. Loesberg, Pensioen Jurisprudentie 2000, 13, m.nt. P.M.C. de Lange (de kantonrechter had anders geoordeeld: zie Kantonrechter Eindhoven 3 april 1997, TvI 1998, p. 19-20 en PensioenJurisprudentie 1997, p. 441-450, m.nt. R.A.C.M. Langemeijer); bindend advies van A.I.M. van Mierlo van 21 december 1998, TvA 2000, 20.
21 Zie de beschrijving in de conclusie van eis tot verificatie, 4-5, en de daarmee zakelijk overeenstemmende beschrijving in de conclusie van antwoord, 2.2-2.5.
22 Kort gezegd is dat evenredige ouderdomspensioen het verschil tussen het pensioen dat betrokkene zou hebben gekregen als zijn deelneming tot de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben geduurd en het pensioen dat zou zijn verkregen bij deelneming vanaf het moment waarop de deelneming van betrokkene in werkelijkheid is geëindigd tot het moment waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
23 PG NBW, Boek 3, p. 878.
24 Dit lid is bij art. I onder a van de wet van 30 mei 1968 (Stbl. 1968, 270) vernummerd tot lid 6; het geciteerde V.V. II dateert uit 1954, en spreekt daarom nog van art. 1195, sub 4o.
25 Het latere art. 3:288 aanhef en onder e, eerste zinsdeel BW.
26 V.V. II; PG Boek 3, p. 879.
27 Zie noot 29.
28 P.M. Tulfer, Pensioenen, fondsen en verzekeraars (1997), p. 429.
29 E. Lutjens, "Bescherming pensioenrechten bij faillissement", NJB (1992), p. 896-899, in het bijzonder p. 898. Vgl. E. Lutjens, Pensioenvoorzieningen voor werknemers, juridische beschouwingen over ouderdomspensioen (1989), p. 421, waar Lutjens in verband met het huidige voorrecht spreekt van de premievordering van de werknemer, zonder dat duidelijk is of hij daarmee ook de werkgeversbijdrage op het oog heeft; vgl. voorts het bindende advies van A.I.M. van Mierlo van 21 december 1998, TvA 2000, 20, waarin het voorrecht van toepassing werd geacht op de door de werkgever ingehouden werknemersbijdrage, in een situatie waarin de werkgever in het geheel geen pensioenvoorziening had getroffen.
30 Conclusie van eis, 6.
31 Conclusie van antwoord, 3.5.
32 Zie ook Asser/Mijnssen, Zakenrecht, zekerheidsrechten (1994), p. 355/356.