2. Tussen partijen heeft zich het volgende voorgedaan:
Thans verweerster in cassatie sub 1, verder: de Gemeente, is juridisch eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. De woning werd krachtens huurovereenkomst bewoond door de moeder van thans eiseres tot cassatie [eiseres], die op 1 mei 1989 bij haar moeder is gaan wonen en in de woning is blijven wonen na het overlijden van haar moeder op 10 april 1997. Thans verweerster in cassatie sub 2, verder: Woningbeheer, heeft in 1994 de economische eigendom van het pand verkregen.
Bij inleidende dagvaarding van 10 december 1999 hebben de Gemeente en Woningbeheer gevorderd [eiseres] te veroordelen tot ontruiming van de door haar bewoonde woning aan de [a-straat 1], daartoe stellende dat zij deze woning zonder recht of titel bewoont. [Eiseres] heeft tijdens de comparitie van partijen betoogd dat Woningbeheer en de Gemeente geen belang bij haar vordering hebben omdat uit het Kadaster blijkt, aldus [eiseres], dat de woning in erfpacht is uitgegeven aan Stedelijk Belang N.V., verder: Stedelijk belang. Zij heeft zich voorts beroepen op medehuurderschap ex art. 7A:1623h BW en hoofdhuurderschap ex art. 7A:1623i lid 2 BW. In reconventie heeft zij gevorderd te bepalen dat zij als huurder van de woning wordt beschouwd.
De Rechtbank te 's- Gravenhage heeft bij vonnis van 6 september 2000 het verweer van [eiseres] verworpen, de vordering tot ontruiming toegewezen en de reconventionele vordering afgewezen. Het verweer betreffende het gebrek aan belang aan de zijde van de Gemeente en Woningbeheer passeerde de Rechtbank met de overweging dat zij in het door [eiseres] aangevoerde onvoldoende aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van de Gemeente dat alleen de bedrijfsruimte [a-straat 2] bij Stedelijk Belang in beheer is en niet de door [eiseres] bewoonde woning.
[Eiseres] heeft appel ingesteld onder aanvoering van een aantal grieven. De eerste grief strekte ten betoge dat de Gemeente en Woningbeheer alsnog niet-ontvankelijk moeten worden verklaard op de grond dat de erfpachter Stedelijk Belang niet op de voet van art. 5:95 BW in de procedure is betrokken. De Gemeente en Woningbeheer verweerden zich met de stelling dat in casu het recht van de erfpachter niet in geding is nu het beheer van de door [eiseres] bewoonde woning steeds bij de economische eigenaar, Woningbeheer, is gebleven en de woning slechts aan Stedelijk Belang in erfpacht is overgedragen omdat de woning een kadastrale eenheid vormde met het aan Stedelijk Belang in erfpacht gegeven bedrijfspand [a-straat 2] terwijl het voornemen bestond over te gaan tot splitsing en levering aan Woningbeheer; de Gemeente en Woningbeheer hebben in dat verband erop gewezen dat in de erfpachtakte ook is vermeld dat het pand [a-straat 1] in economische eigendom toebehoort aan Woningbeheer.
Het Hof te 's- Gravenhage heeft in zijn arrest van 19 december 2001 (NJ 2002, 306) vooropgesteld dat uit de overgelegde producties blijkt dat - onder meer - de door [eiseres] bewoonde woning in eeuwigdurende erfpacht is uitgegeven aan Stedelijk Belang en dat in dit geding ervan moet worden uitgegaan dat Stedelijk Belang nog steeds erfpachter is van de door [eiseres] bewoonde woning nu niet is gesteld of gebleken dat Stedelijk Belang thans geen recht van erfpacht toekomt, en met name niet is gesteld of gebleken dat de voorgenomen splitsing van de (rechten op) het perceel waarop de door [eiseres] bewoonde woning staat, gerealiseerd is. Het Hof overwoog voorts dat de omstandigheid dat Woningbeheer economisch eigenaar is en als verhuurster van de door [eiseres] bewoonde woning optreedt, niet wegneemt dat ingevolge art. 5:89 juncto art. 5:94 het gebruik van de door [eiseres] bewoonde woning verschaft wordt door Stedelijk Belang aangezien deze de rechtspersoon is aan wie juridisch gezien het genot van het perceel toekomt. Het Hof constateerde dat de door de Gemeente en Woningbeheer tegen [eiseres] ingestelde vordering tot ontruiming van de door [eiseres] bewoonde woning derhalve ziet op een recht dat zowel de Gemeente betreft in haar hoedanigheid van eigenaar als Stedelijk Belang in haar hoedanigheid van erfpachter, en voorts dat ingevolge art. 5:95 BW zowel de eigenaar als de erfpachter bevoegd is tot het instellen van een dergelijke rechtsvordering mits ervoor zorg wordt gedragen dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen. Het Hof overwoog daarop als volgt:
"Naar het hof begrijpt is de oproeping van Stedelijk Belang N.V. door een misverstand achterwege gebleven. Aangezien de procedure in hoger beroep er mede toe strekt omissies in eerste aanleg te herstellen zal het hof geïntimeerden in de gelegenheid stellen Stedelijk Belang N.V. op de voet van art. 12a Rv. op te roepen. Uiteraard zullen partijen nadien in de gelegenheid gesteld worden bij akte te reageren op hetgeen alsdan door Stedelijk Belang N.V. naar voren gebracht wordt. In dit kader wijst het hof er overigens op dat niet voldoening aan de eis van tijdige oproeping leidt tot niet-ontvankelijkheid, zie Parlementaire Geschiedenis Invoeringswet Boek 5, blz. 1052."
Het Hof heeft daarop - alvorens nader te beslissen - de Gemeente en Woningbeheer in de gelegenheid gesteld Stedelijk Belang als partij in het geding op te roepen.