1 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 6 juni 2001.
2 De repliek ontbreekt in het B-dossier.
3 Wet van 14 mei 1998, Stb. 1998, 300; zie voor de inwerkingtreding KB van 2 juni 1998, Stb. 1998, 332.
4 Van der Grinten, Arbeisovereenkomstenrecht, 1994, blz. 171, onder verwijzing naar HR 19 november 1948, NJ 1949, 86; Losbl. Arbeidsovereenkomst (Luttmer-Kat), aant. 4 bij art. 6 BBA. Nieuw is wel dat het toestemmingsvereiste onder het gewijzigde art. 6 BBA niet meer geldt voor de werknemer die wil opzeggen.
5 Zie hierover de MvT, TK 1996-1997, 25 263, nr. 3, blz. 11-13, blz. 31 en 35
6 De vraag of een voorwaarde als de onderhavige (door de A-G Koopmans in zijn conclusie voor na te noemen arrest aangeduid als de 'x-maanden-voorwaarde'), die de toestemming van de RDA/CWI afhankelijk stelt van een toekomstige onzekere gebeurtenis, überhaupt aan de toestemming mag worden verbonden, is bevestigend beantwoord in HR 3 mei 1991, NJ 1991, 705. Koopmans in zijn conclusie en Stein in zijn noot onder het arrest geven een kort overzicht van de geschiedenis van deze voorwaarde.
7 T.a.p. blz. 16.
8 Besluit van 7 december 1998, nr. 98/38.505 van de Directie arbeidsverhoudingen, Staatscourant 1998, nr. 238, blz. 12 e.v..
9 Mijn curs. - A-G.
10 De rechtspersoon CWI is in het leven geroepen bij de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (Wet van 29 november 2001, Stb. 2001, 624). Ingevolge art. 24 van deze wet draagt de CWI zorg voor de inrichting en instandhouding van (regionale) vestigingen, genaamd Centra voor werk en inkomen. Aan de CWI is een groot aantal taken opgedragen, waaronder, kort gezegd, taken die voordien aan de RDA waren opgedragen. In het verlengde hiervan bepalen de art. 27-30 van de Invoeringswet wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (Wet van 29 november 2001, Stb. 2001, 625) dat de Arbeidsvoorzieningenwet 1996 wordt ingetrokken, dat alle vermogensbestanddelen en publiekrechtelijke rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van rechtswege overgaan op de CWI en dat de CWI in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke gedingen van rechtswege in de plaats treedt van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Beide wetten zijn - voor zover hier van belang - op 1 januari 2001 in werking getreden (KB van 13 december 2001, Stb. 2001, 682).
11 Waarover nader onder 3.4 van deze conclusie.
12 CvR 5.
13 CvD 3-6. Dit laatste argument is overigens nietszeggend als het gaat om zes gevallen uit dezelfde 'toestemmingsronde'. Uit de stukken blijkt daarover niets; meer het bijzonder is [verweerder] - op wiens weg dit lag - daarop niet ingegaan.
14 Overigens valt niet uit te sluiten dat deze cijfers in de nabije toekomst niet langer actueel zullen zijn, omdat mij is medegedeeld dat de daaruit gebleken regionale verschillen aanleiding geven het beleid landelijk af te stemmen.
15 HR 3 mei 1991, NJ 1991, 705. In de memorie van toelichting die is aangehaald in noot 3, wordt onder 8 gesteld (blz. 11): "De preventieve ontslagtoets vervult belangrijke functies, niet alleen als algemene, onafhankelijke toets op onredelijk ontslag maar ook als overheidsinstrument om zwakke groepen op de arbeidsmarkt (...) tegen sociaal onrechtvaardig ontslag te beschermen."
16 A-G Koopmans in zijn eerder aangehaalde conclusie onder 4.
17 Dit valt mede af te leiden uit het feit dat paragraaf 1 van hoofdstuk 8 in de twaalfde druk van 2002 van het handboek van Van Wijk/Konijnenbelt/Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, vrij aanzienlijk is herschreven ten opzichte van de elfde druk van 1999.
18 Van Wijk/Konijnenbelt/Van Male, a.w. 2002, blz. 379.
19 Evenzo de A-G Koopmans in zijn eerdergenoemde conclusie onder 5. Anders de MvG 11 en de pleitnota van Lypack in hoger beroep, blz. 7.
20 P.S. van Minnen en W.A. Zondag, Civielrechtelijke aansprakelijkheid van de CWI: trend of randverschijnsel? in Arbeidsrechtelijke Annotaties 2002/2, blz. 27, schrijven: "Het is een 'kan'-bevoegdheid, hetgeen betekent dat de CWI veel vrijheid toekomt om de voorwaarde al dan niet aan een ontslagvergunning te verbinden."
21 Van Wijk/Konijnenbelt/Van Male, a.w. blz. 381.
22 In het algemeen gesproken kan worden gezegd dat bij gebonden, aflopende, begunstigende en rechtmatig gegeven beschikkingen minder ruimte is voor buitenwettelijke intrekking/wijziging dan bij vrije, 'duur'-, belastende en onregelmatig gegeven beschikkingen.
23 Vgl. Duk, Loeb, Nicolaï, t.a.p., blz. 227.
24 ABRvS 19 februari 1988, AB 1989, 356.
25 Evenzo JB 2000, 27.
26 JB 2000, 355.
27 ABRvS 1989, 56; ABRvS 1994, 529; CBB 18 mei 1994, NJB-katern 1994, blz. 401, nr. 12.
28 A.w. blz. 380. De A-G Koopmans sluit zich hierbij aan in zijn in noot 3 aangehaalde conclusie, nr. 13.
29 In dit citaat wordt met 'opzegging' bedoeld: intrekking van een beschikking alleen voor de toekomst en met terugneming: intrekking met terugwerkende kracht.
30 Van Minnen en Zondag, t.a.p. blz. 27-28.
31 Losbl. Arbeidsovereenkomst, art. 6 BBA, aant. 11.
32 Van Wijk/Konijnenbelt/Van Male, a.w. blz. 383; Duk/Loeb /Nicolaï, Bestuursrecht, blz. 225.
33 A.w. blz. 383.
34 Zie over dit vertrouwen nader onder 3.4 van deze conclusie. In cassatie heeft het als hypothetische grondslag voor de beoordeling te gelden.
35 Rechterlijke toetsing is in elk geval mogelijk als de economische noodzaak die aan het ontslag te grondslag is gelegd is vervallen op het moment waarop het ontslag ingaat of zulks op dat moment voorzienbaar is, aldus HR 20 maart 1987, NJ 1988, 17 en laatstelijk HR 13 april 2001, NJ 2001, 408.
36 Over het in dat onderdeel aan de orde gestelde punt is duidelijkheid verkregen bij het arrest HR 16 november 2001, NJ 2002, 44 PAS.
37 Dit standpunt is precies omgekeerd aan dat van Luttmer- De Kat; zie onder 2.11 van deze conclusie.
38 Aantekening verdient daarbij overigens dat partijen in beginsel geen nieuwe stellingen of weren mogen aanvoeren en dus ook geen gebruik mogen maken van de onder 2.4 van deze conclusie vermelden gegevens: Winters, De procedure na cassatie en verwijzing in civiele zaken, diss. 1992, blz. 158 e.v. en dezelfde, Advocatenblad 2000, blz. 693.