ECLI:NL:PHR:2003:AF3372
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Wortel
- Rechtspraak.nl
Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het opzettelijk voorhanden hebben van apparatuur voor het wederrechtelijk opwaarderen van telefoonkaarten
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de strafbaarheid van een verzoeker die werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van apparatuur waarmee telefoonkaarten wederrechtelijk konden worden opgewaardeerd. De verzoeker was eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens overtreding van artikel 326c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt strafbaar het opzettelijk voorhanden hebben van voorwerpen en gegevens die kennelijk bestemd zijn voor het plegen van een misdrijf, in dit geval het verkrijgen van telecommunicatiediensten zonder volledige betaling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: in september 1999 had de verzoeker een apparaat in zijn bezit dat in staat was om telefoonkaarten op te waarderen, waardoor het leek alsof er een legaal verkregen beltegoed aanwezig was. Het Hof oordeelde dat het gebruik van dit apparaat in combinatie met de gemanipuleerde telefoonkaarten leidde tot het genereren van valse signalen, wat resulteerde in het verkrijgen van telecommunicatiediensten zonder betaling. De verzoeker had het apparaat voor fl 500,= aangeschaft en had daarbij een handleiding ontvangen.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde feit onder de strafbaarstelling van artikel 326c Sr valt. De Hoge Raad oordeelde dat de stelling van de verzoeker, dat het voorhanden hebben van de apparatuur niet onder de strafbaarstelling valt, niet houdbaar was. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om te concluderen dat de verzoeker het apparaat had aangeschaft met het oog op het illegaal opwaarderen van telefoonkaarten, en dat dit gedrag strafbaar was. De conclusie van de Procureur-Generaal was dan ook om het beroep van de verzoeker te verwerpen.