ECLI:NL:PHR:2003:AG2651

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02417/02 P
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van onjuiste aanduiding van het adres van het gerecht in de oproeping en vervangende hechtenis bij ontneming

In deze zaak gaat het om de gevolgen van een onjuiste aanduiding van het adres van het gerecht in de oproeping voor de terechtzitting. De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld, was niet op de hoogte van de juiste locatie van de zitting, wat leidde tot zijn afwezigheid. De oproeping was verzonden naar een verkeerd adres, waardoor de veroordeelde niet tijdig kon verschijnen. Het Gerechtshof te Amsterdam had de veroordeelde eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van f. 73.138,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft in deze zaak geconcludeerd dat de onjuiste adressering van de oproeping een schending van artikel 258 van het Wetboek van Strafvordering met zich meebracht. Dit artikel stelt dat een verdachte op de hoogte moet worden gesteld van waar en wanneer de zaak tegen hem wordt behandeld, zodat hij in staat is om aanwezig te zijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de veroordeelde door de foutieve aanduiding van de plaats van de terechtzitting in zijn belangen is geschaad. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping van de veroordeelde in hoger beroep. De zaak illustreert het belang van correcte communicatie en adressering in het strafproces, en de gevolgen die onzorgvuldigheden kunnen hebben voor de rechten van de verdachte.

Conclusie

Nr. 02417/02 P
Mr. Vellinga
Zitting: 17 juni 2003
Conclusie inzake:
[veroordeelde=betrokkene]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft het door de veroordeelde door - kort gezegd - uit gewoonte een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij weet dat de toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd, verkregen voordeel vastgesteld op f. 73.138,- en de aan de veroordeelde ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van f. 73.138,- subsidiair 280 dagen hechtenis.
2. Namens veroordeelde heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over schending van art. 258 Sv en wel omdat het Hof de ontnemingszaak bij verstek heeft behandeld, hoewel in de oproeping voor het hoger beroep een onjuist adres van het Hof was opgegeven.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 28 augustus 2001 houdt het volgende in:
"De raadsman van de veroordeelde mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting aanwezig.
Hij verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd. Hij merkt voorts op dat hij onlangs contact heeft gehad met verdachte en dat deze hem heeft meegedeeld heden bij de behandeling van de ontnemingszaak aanwezig te willen zijn.
De voorzitter deelt mede dat een medewerker van de rechtbank te Amsterdam telefonisch heeft meegedeeld dat veroordeelde zich aldaar had vervoegd en op weg is naar het gerechtshof.
Het hof onderbreekt daarop het onderzoek ter terechtzitting tot na de lunch om de veroordeelde in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.
Na deze onderbreking wordt het onderzoek ter terechtzitting voortgezet.
De veroordeelde is niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen veroordeelde en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
5. Op 4 juli 2001 is een 'oproeping van verdachte/veroordeelde in hoger beroep' om op dinsdag 28 augustus 2001, te 11.25 uur te verschijnen ter terechtzitting van het Hof te Amsterdam aangeboden op het adres [a-straat 1], [woonplaats]. Op deze oproeping wordt als adres van het Hof vermeld: 'Amsterdam , Prinsengracht 434-436'. Omdat deze oproeping op het adres [a-straat 1], [woonplaats] niet kon worden uitgereikt, is deze uiteindelijk op 11 juli 2001 uitgereikt aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die deze oproeping dezelfde dag per gewone brief zond naar laatstgenoemd adres.
6. Door de ambtenaar bij het Parket van de Procureur-Generaal te Amsterdam is op 11 juli 2001 nagegaan of veroordeelde (nog) in het bevolkingsregister was ingeschreven op het adres '[a-straat 1]'. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat veroordeelde niet langer woonachtig was op dat adres, maar woonde op het adres '[b-straat 1], [postcode] [woonplaats]'.
7. Vervolgens is een 'oproeping van verdachte/veroordeelde in hoger beroep' om op dinsdag 28 augustus 2001, te 11.25 uur te verschijnen ter terechtzitting van het Hof te Amsterdam aangeboden op het adres [b-straat 1], [postcode] [woonplaats]. Omdat deze oproeping op het adres [b-straat 1], [postcode] [woonplaats] niet kon worden uitgereikt is deze op 27 juli 2001 uitgereikt aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die deze oproeping dezelfde dag per gewone brief zond naar laatstgenoemd adres.
8. Op deze laatste oproeping wordt als adres van het Hof vermeld: Amsterdam, Parnassusweg 220. Dit is echter niet het adres van het Hof maar het adres van de Rechtbank te Amsterdam.
9. Op een adresverificatie d.d. 27 augustus 2001 blijkt dat verdachte op 27 augustus 2001 ingeschreven stond op het adres [b-straat 1], [postcode] [woonplaats].
10. Het voorgaande brengt mee, dat het ervoor moet worden gehouden dat veroordeelde op zijn woonadres alleen een oproeping heeft ontvangen met als - onjuist - adres van het Hof Parnassusweg 220. Dat wordt nog eens bevestigd door het feit dat veroordeelde, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof, zich ook op dat adres heeft gemeld. Van daaruit is veroordeelde naar het Gerechtshof vertrokken, maar daar niet (op tijd) aangekomen, waarna de zaak verder bij verstek behandeld is.
11. Een dagvaarding om te verschijnen in hoger beroep informeert de veroordeelde waar en wanneer de zaak tegen hem wordt behandeld. Hij moet in staat worden gesteld bij die behandeling aanwezig te zijn. Het ontbreken of het onjuist vermelden van tijd of plaats van de terechtzitting, leidt in beginsel tot nietigheid (vgl. Cleiren/Nijboer, T & C Strafvordering, art. 258 Sv, aant. 3a; HR 7 februari 1984, NJ 1984, 518; HR 2 april 1991, NJ 1991, 650, 25 januari 2000, LJN ZD1688). Voor een oproeping geldt hetzelfde. Deze heeft immers dezelfde functie.
12. Het is de vraag of in de onderhavige zaak het niet vermelden van het juiste adres genoemde consequentie moet hebben. Immers, nadat een medewerker van de Rechtbank telefonisch aan het Hof had meegedeeld dat veroordeelde op weg was naar het Hof, heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting tot na de lunch onderbroken om de veroordeelde in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn. Zoals inmiddels bekend, is de veroordeelde aldaar niet (op tijd) verschenen en heeft het Hof de behandeling voortgezet.
13. Aangenomen moet worden dat verdachte er niet van op de hoogte was dat zijn zaak was aangehouden om hem de gelegenheid te geven alsnog de zitting van het Hof te kunnen bijwonen. Noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting noch anderszins blijkt immers dat hem is meegedeeld dat met de behandeling van zijn zaak gewacht zou worden totdat hij zou arriveren. Daarom valt niet uit te sluiten dat verdachte niet is verschenen omdat hij ervan is uitgegaan dat hij niet meer tijdig ter terechtzitting van het Hof kon verschijnen.
14. Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden aangenomen dat de verdachte door de foutieve aanduiding van de plaats van de terechtzitting niet in zijn belangen is geschaad(1). In die omstandigheden kan de nietigheid van de oproeping niet voor gedekt worden gehouden.
15. Het middel slaagt.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping van veroordeelde in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Dat was anders in HR 25 januari 2000, LJN ZD1688, maar daar was uit de tekst van de dagvaarding op te maken dat de vermelding dat verdachte voor de kinderrechter moest terecht staan op een vergissing berustte. Bovendien was daar de plaats waar het gerecht gevestigd was wel goed aangegeven.