1 Zie Asser - Hijma 5-I, 2001, nrs. 359 e.v. Zoals daar wordt beschreven, berust het "oude" BW, zowel in Nederland als in de Nederlandse Antillen, wat het onderhavige punt betreft grotendeels op Romeinsrechtelijke bronnen.
2 Ik ontleen mijn (parafraserende) weergave van de feiten aan rov. 2 sub a t/m k van het in eerste aanleg op 25 oktober 2000 gewezen tussenvonnis. Ook het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is blijkens rov. 1 van het in cassatie bestreden vonnis van dat Hof, van de vaststellingen uit die rov. uitgegaan; en in cassatie wordt daarover niet geklaagd.
3 [Eiser] zou een mededelingsplicht m.b.t. de scheurvorming ten opzichte van [verweerster] hebben veronachtzaamd.
4 In cassatie hebben partijen uitgebreid gedebatteerd over de vraag of [verweerster] bij het aangaan van de koopovereenkomst mede op deze bouwtekening is afgegaan of niet. Ik kan slechts vaststellen dat het GHvJ daarover niets heeft vastgesteld, en dat in cassatie ook niet wordt aangevoerd dat de partijen hier in de feitelijke instanties stellingen over hebben aangevoerd (laat staan: waar dat gebeurd zou zijn). Dat betekent volgens mij dat in cassatie slechts (veronderstellenderwijs) kan worden aangenomen wat het middel daarover (in onderdeel 1.1 en 1.4) poneert: namelijk dat er niet van uit kan worden gegaan dat de bouwtekening bij de totstandkoming van de koopovereenkomst een rol heeft gespeeld.
5 HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 289 m.nt. CJHB, rov. 3.3; zie ook HR 14 juni 2002, RvdW 2002, 104, rov. 3.3.
6 Tjittes, diss., 1994, p. 172; Wessels, NbBW 1993, p.9; Van Rossum, bijvoorbeeld in WPNR 6075, p. 7; zie ook Van Rossum, NTBR 1994, p. 40 en diss. 1991, p. 89; Vranken, WPNR 6030, p. 915; Broekema-Engelen, Bouwrecht 1993, p. 463-464.
7 Zie bijvoorbeeld Vranken, t.a.p.; zie ook Asser-Hijma 5-I, 2001, nr. 339 en nr. 366; Hijma, AAe 1993, p. 649; Aubel, bundel "Goed en Trouw"(Van der Grinten-bundel), 1984, p. 320 - 321;
8 Over dit onderwerp zijn de beschouwingen van Meijers, VPO III p. 277 e.v., volgens mij nog even interessant als zij dat in 1937 (toen dit opstel werd geschreven) waren; zie ook Schut, Presteren en garanderen, oratie 1965, p. 22 - 26 en Drion's bespreking van deze oratie, RMTh 1967, p. 296; Aubel, t.a.p. p. 316 - 317;
9 Ik noem, uit de overvloedige casuïstiek over het "feitelijke" karakter van deze beoordeling, HR 4 april 2003, rechtspraak.nl LJN nr. AF2844, rov. 3.3; HR 11 oktober 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AE5157, rov. 3.8; HR 20 september 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AE3385, rov. 3.4 en HR 14 juni 2002, NJ 2002, 481, rov. 3.4. Een illustratie waar het garanties betreft (zij het niet in het kader van "species-koop"), vormt HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 288 m.nt. CJHB onder nr. 289, rov. 4.2.
10 Hiermee wordt het in die zaak geconstateerde gebrek bedoeld.
11 Zoals Asser - Hijma 5-I, nr. 359 het uitdrukt: het "oude" recht voorzag niet in een "structureel conformiteitsvereiste". Zie verder bijvoorbeeld, expliciet, HR 15 november 1985, NJ 1986, 213 m.nt. G., rov. 3.2 (tweede subalinea) en HR 1 december 1972, NJ 1973, 103 m.nt. GJS, rov. m.b.t. middel I (derde subalinea). Voor een beroep op dwaling konden de verhoudingen (dus) geheel anders liggen, HR 15 april 1994, NJ 1995, 614 m.nt. CJHB, rov. 3.3.2 - 3.4; HR 21 december 1990, NJ 1991, 251.
12 Verdrag van 11 april 1980, Trb. 1986, 61; zie daarover Jongeneel - Klik, Koop en Consumentenkoop, 2002, p. 161; Reimers-Zocher, Beweislastfragen im Haager und Wiener Kaufrecht, 1994, p. 272 e.v.
13 HR 25 juni 1993, NJ 1994, 291, rov. 3.3; HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 287 m.nt. CJHB onder nr. 289, rov. 3.5 (tweede subalinea).
14 In het eerste van de in de vorige voetnoot aangehaalde arresten.
15 Zie ook De Best, Garanties (red. Van Rossum), 2002, p. 134; Brunner, noot onder NJ 1994, 289, alinea 5, met verwijzing naar o.a. HR 19 februari 1993, NJ 1994, 290 m.nt. CJHB (waarbij Brunner kennelijk het oog heeft op rov. 3.5). Zie ook nog Wessels, NbBW 1993, p. 10.
16 Onder het "nieuwe" recht doen zich problemen van uitleg voor die zeer vergelijkbaar zijn, zie bijvoorbeeld HR 28 januari 2000, NJ 2000, 575 m.nt. WMK, rov. 3.4. Hoezeer dergelijke uitlegvragen controversieel (kunnen) zijn wordt geïllustreerd door de polemiek die op dit arrest gevolgd is, zie Van Dunné, AAe 2000, p. 459 e.v., Vlaanderen, WPNR 6410, en Vlaanderen en Van Dunné, WPNR 6426.