1 In de cassatiedagvaarding staat, kennelijk per abuis, [...].
2 Zie ook de rov. 1 a-g van het in de eerste aanleg gewezen vonnis van 7 maart 2002 en rov. 3 van het bestreden arrest.
3 De uitdrukking "opt-in systeem" wordt in dit verband gebruikt voor regelingen die de eis stellen dat degene aan wie een elektronische (reclame)boodschap wordt gestuurd, daarvoor van tevoren zijn toestemming moet hebben gegeven.
4 Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de aan dit neologisme toe te kennen betekenis. XS4ALL c.s. verstaan daaronder "ongevraagde massareclame via e-mail" (pleitnota eerste aanleg, alinea 4; schriftelijke toelichting, alinea 1.1).
5 Pleitnotities eerste aanleg, p. 15-16; idem alinea 6 van de memorie van antwoord in het principaal appel.
6 Zie over de uitspraak in eerste aanleg Moerel c.s., On-line reclame, 2002, par. 6.2.9; Lodder - Bergfeld, NJB 2002, p. 1057; Alberdingk Thijm, Mediaforum 2002, p. 126; en Kamerst. II 2001 - 2002, 28 197 nr. 4, p. 7 en 2002 - 2003, nr. 5, p. 16 - 17.
7 Zie over de uitspraak in appel o.m. Losbl. Wbp (S.H. Katus), art. 8, aant. 7; Croles, Juridisch up to date 2003, p. 17 e.v.; Kabel, Computerrecht 2002, p. 306 e.v.; Kroes, Mediaforum 2002, p. 298; Noorda, Mediaforum 2002, p. 276 e.v.; en Kamerst. II 2002 - 2003, 28 197, nr. 5, p. 17 - 18.
8 Art. 402, lid 2, jo. art. 339, lid 2, Rv.
9 Ab.Fab zou - mede vanwege de hoge kosten van het hoger beroep - het onderhavige bedrijf hebben gestaakt, aldus Lodder, Computerrecht 2003, p. 153.
10 In de onderhavige zaak wordt benadrukt dat Ab.Fab ongevraagd reclameboodschappen aan geadresseerden verstuurt. Dat is zo; maar dat hebben de boodschappen van Ab.Fab gemeen met de grote meerderheid van reclameboodschappen: "brievenbusreclame", radio- en televisiereclame, reclame in de gedrukte media of reclame door "posters" langs de weg - die bereiken ons allemaal meestal (heel af en toe zoekt men in een krant of tijdschrift welbewust de advertentierubriek op) zonder dat wij daarom gevraagd hebben. Natuurlijk wisten wij, toen wij de radio of televisie aanzetten, een krant of tijdschrift opnamen of de openbare weg opgingen, dat wij hoogstwaarschijnlijk aan reclame zouden worden blootgesteld - maar dat levert niet op dat wij ervoor gekozen hebben, die reclame toe te laten (en al helemaal niet, dat wij ervoor gekozen hebben de specifieke boodschappen ter kennis te nemen, die wij dan te horen, te zien of te lezen krijgen). Wij hebben ons begeven in een situatie waarin wij met reclameboodschappen - waar wij niet om gevraagd hebben - benaderd zouden worden. Ik denk dat het wat dat betreft met het "nemen" van een e-mailfaciliteit en het raadplegen daarvan, niet wezenlijk anders ligt. Men vraagt niet om wat men langs (ook) die weg aangeboden krijgt - men weet wel, dat men zich blootstelt aan wat langs die weg aangeboden kan worden.
11 Zie voor bedrijven o.a. de discussie in de Tweede Kamer, blijkend uit Handelingen II 2003 - 2004, nr. 14, p. 783.
12 Zie ook de stellingen van XS4ALL c.s. over de uitkomsten van opinie-onderzoeken hierover, pleitnota in eerste aanleg, alinea 19.
13 Kabel, Uitingsvrijheid en absolute beperkingen op handelsreclame, diss. 1981; De Meij e.a., Uitingsvrijheid, 2000, p. 134.
14 Zie de Parlementaire Geschiedenis van het hierna uitvoeriger te bespreken wetsontwerp 28 851, Kamerst. II 2002 - 2003, nr. 7, p. 44, waar aan de orde is dat zgn. "filtering" zonder toestemming/medeweten van de abonnee niet toegestaan zou zijn.
15 Het gaat dan overigens niet alleen om het aanbod van waren en diensten, maar ook om ideële, culturele en politieke informatie.
16 Naast de maatschappelijke relevantie van dit gegeven, moet dan ook rekening worden gehouden met de juridische aspecten ervan, bijvoorbeeld op het gebied van de al terloops genoemde informatievrijheid. In Nederland is het vooral Kabel die over dit onderwerp heeft gepubliceerd, zie behalve de in voetnoot 13 genoemde dissertatie o.a. Computerrecht 2002, p. 306 e.v., met verdere verwijzingen.
17 Zie bijvoorbeeld Kabel, IER 2001, p. 262, o.a. met verwijzing naar BGH 16 februari 1973, GRUR 1973, p. 552.
18 Men kan daarvan zelfs verwachtingen hebben die misschien als overspannen moeten worden aangemerkt - zoals men zou kunnen vermoeden dat het geval is met betrekking tot de recente initiatieven tot het beteugelen van reclame voor rookwaren, alcoholische drank of snoepgoed.
19 Daarmee wordt niet een perfecte afweging gegarandeerd; zie voor kritiek op de thans in voorbereiding zijnde wetgeving bijvoorbeeld Alberdingk Thijm, Financieel Dagblad 24 september 2003, p. 9; maar daarmee wordt de afweging wel geplaatst bij het staatsrechtelijk daartoe aangewezen lichaam, en een lichaam dat een beter forum biedt voor het geldend maken van alle betrokken belangen, dan een civiele procedure, waarin nu eenmaal alleen de partijen aan het woord plegen te komen, kan bieden.
20 Van de vele beslissingen waaruit dat blijkt, kies ik HR 20 december 2002, NJ 2003, 141, m.nt. Ma, rov. 3.3.3 en HR 15 februari 2002, NJ 2002, 464, m.nt. J.H. Spoor en Ma, rov. 5.6 en 6.3.
21 Bijvoorbeeld HR 1 december 1972, NJ 1973, 111 m.nt. LWH, "O. omtrent het eerste middel".
22 PbEG 1995 L 281, p. 31 e.v., die gaat over de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens.
23 PbEG 1998 L 24 p. 1 e.v., die betrekking heeft op verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector; in de literatuur wel aangeduid met de (voor mij niet aanstonds duidelijke) benaming: "ISDN-Richtlijn".
24 PbEG 2002 L 201, p. 37 e.v., betreffende privacy en elektronische communicatie.
25 Richtlijn 97/7/EG (PbEG 1997 L 144, p. 19 e.v., betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten) waarnaar de klacht eveneens verwijst, is volgens mij alleen daarom van belang, omdat bijlage I bij deze richtlijn een indicatieve lijst bevat van technieken waarop deze richtlijn van toepassing is, waarin "Telefoon zonder menselijke tussenkomst (oproepautomaat, audiotekst)", "Telefax" en "Elektronische post" als afzonderlijke communicatietechnieken van elkaar worden onderscheiden; en omdat de Nederlandse regering bij de implementatie van deze richtlijn te kennen heeft gegeven dat elektronische post niet valt onder het begrip "automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst" (zie Kamerst. II 1999 - 2000, 26 861, nr. 3, p. 9); zie ook rov. 4.3.5 en 4.3.6 van het bestreden arrest. Afgezien van de zojuist genoemde aspecten, laat ik deze richtlijn verder buiten beschouwing. Hetzelfde geldt voor Richtlijn 2000/31/EG (PbEG 2000 L 178, p. 1 e.v. "inzake elektronische handel") waarnaar het hof in rov. 4.3.6 verwijst. (Ook) deze richtlijn speelt alleen een rol omdat bij de implementatie daarvan is aangenomen dat elektronische post niet valt onder het begrip "automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst" (zie Kamerst. II 2001 - 2002, 28 197 nr. 3, p. 21 e.v. en p. 43 en 2002 - 2003, 28 197, nr. 5, p. 16).
26 Wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Dit wetsvoorstel beoogt (dus) onder meer de implementatie van Richtlijn 2002/58/EG.
Het wetsvoorstel is op 28 oktober jl. door de Tweede Kamer aangenomen.
27 Kamerst. II 2002 - 2003, 28 851, nr. 3, p. 45.
28 Deze verwijzing bevat een typfout, zie voetnoot 22.
29 In dezelfde zin de Parlementaire Geschiedenis bij de Wbp., zie bijvoorbeeld Kamerst. II 1998 - 1999, 25 892, nr. 6, p. 11-12.
30 De richtlijn trad in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (art. 20); de bekendmaking is van 31 juli 2002 (PbEG L 201, p. 37).
31 De term 'soft' heeft betrekking op de uitzondering op het opt in-regime voor het verzenden van e-mail aan eigen klanten (art. 13 lid 2 Richtlijn).
32 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, PbEG 2000 C 365 E, p. 223 e.v.33 Ik teken aan dat er ook uitingen zijn waarin de vraag niet eenduidig wordt beantwoord, zie bijvoorbeeld het antwoord van de minister op de vraag van de fractie van D66 of spamming onder ongewenst toezenden van drukwerk valt (vraag: Kamerst. II 1997 - 1998, 25 533, nr. 4, p. 45-46 en antwoord: nr. 5, p. 124). Zie ook het antwoord van de minister op de vraag van kamerlid mw. Roethof omtrent de wenselijkheid van regelgeving ter bestrijding van het ongevraagd toesturen van e-mails: Kamerst. II 1997 - 1998, 24 565, nr. 9, p. 1-2. Duidelijker is de regering in Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 165 waar wordt gesteld: "Geen bijzondere regels zijn er nog voor direct marketing via elektronische post, bij voorbeeld Internet. Deze vallen daarom onder het voorgestelde artikel 41". (Daarmee wordt bedoeld: art. 41 van de Wbp.).
34 Kamerst. II 2002 - 2003, 28 851, nr. 3, p. 46 (voetnoot 11 die tot dit citaat behoort, is weggelaten); zie ook p. 160.
35 Over de spam-problematiek is (vooral) in het kader van de verschillende wetgevingsinitiatieven veel in de (Tweede) Kamer gezegd. Zie bijvoorbeeld Kamerst. II 2002 - 2003, 28 851, nr. 3, p. 48; nr. 6, p. 17, 29 en 30; nr. 7, p. 43 - 44 en p. 83 - 84; Kamerst. II 2003 - 2004, 28 851, nr. 48, p. 2 - 3; Handelingen II 2003 - 2004, nr. 13, p. 757 l.k., p. 762 m. en r.k., p. 763 l. en m.k., p. 768 r.k., p. 769 l.k., p. 771 r.k., p. 773 m.k. en p. 775, m.k.; en nr. 14, p. 781 l.k., p. 782 l.k., p. 783 r.k., p. 784 r.k., p. 785 l. en m.k., p. 787 r.k., p. 788 m.k., p. 789 r.k., p. 797 m. en r.k., p. 798 r.k., p. 800 r.k., p. 801 l.k. en p. 802 m. en r.k. In verband met wetsontwerp 28 197 noem ik als vindplaatsen: Kamerst. II 2001 - 2002, nr. 4, p. 6; Kamerst. II 2002 - 2003, nr. 5, p. 17; Handelingen II 2003 - 2004, nr. 6, p. 227 r.k., p. 228 l.k., p. 229 r.k., p. 230 l.k., p. 231 m. en r.k., p. 232 m.k., p. 234, p. 237 r.k., p. 238 l. en r.k. en p. 240 l.k. Zie ook Kamerst. II 2003 - 2004, 28 197, nr. 16.
36 Kamerst. II 2002 - 2003, 28 851, nr. 3, p. 48. Op dit citaat volgt een uiteenzetting over de redenen om ook e-mail onder het opt in-regime te brengen (genoemd worden: "kostenverschuiving" ten laste van de ISP en de gebruiker (en irritatie); en mogelijke overbelasting van de systemen).
37 Kamerst. II 2002-2003, 28 851, nr. 3, p. 85. Van overeenkomstige strekking: voetnoot 25 op p. 160.
38 Steenbruggen, Computerrecht 2003, p. 33 - 34; Moerel c.s., On-line reclame, 2002, par. 6.2.2; Noorda, Mediaforum 2002, p. 274 en p. 276, noot 32; Lodder en Bergfeld, NJB 2002, p. 1054; Kroes, Mediaforum 2002, p. 298; Kabel, Computerrecht 2002, p. 307; aarzelend: T&C Telecommunicatiewet, 2001, Zwenne, art. 11.7, aant. 3; geen ondubbelzinnige uitspraak: Dommering c.s., Handboek Telecommunicatierecht, 1999, p. 629 - 630. Artz, "Juridische aspecten van e-mail, 2001, par. 6.2.3 - 6.2.3.2, neigt ertoe automatische e-mailverzending wel onder het bereik van art. 11.7 lid 1 Tw te brengen.
39 HR 25 oktober 1996, NJ 1997, 649 m.nt. DWFV, rov. 3.3 en 3.4; Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht, diss. 2001, par. 2.3 en p. 41 e.v.; Prechal, Directives in European Community Law, 1995, par. 10.7, i.h.b. p. 227 - 228.
40 Art. 17 lid 1 van de Richtlijn.
41 Kamerst. II 2002 - 2003, 28 851, nr. 7, p. 3-4.
42 Zie over dit probleem bijvoorbeeld Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht, diss. 2001, p. 46 e.v.
43 Ik gebruik voorzichtigheidshalve de verleden tijd. Intussen denk ik dat de norm ook vandaag nog dezelfde is, met dien verstande dat ik er rekening mee houd dat Richtlijn 2002/58/EG en het zojuist door de Tweede Kamer aanvaarde wetsontwerp 28 851 dat de implementatie daarvan beoogt, meebrengen dat thans in meer (concrete) gevallen schending van de norm zal moeten worden aangenomen, dan destijds. (Pas) nadat het wetsontwerp tot wet is geworden, zal die wet voor de geoorloofdheid van de bedoelde handelwijze bepalend zijn.
44 Het betreft hier een afweging die vergelijkbaar is met de afwegingen die in HR 21 januari 1994, NJ 1994, 473 m.nt. DWFV, rov. 3.5 (E./Panorama) en HR 4 maart 1988, NJ 1989, 361 m.nt. CJHB, rov. 3.5 ("Privé"/de Borbon Parma c.s.), beide eveneens gevallen waarin vrije meningsuiting en privacy tegenover elkaar stonden, zijn onderzocht. Ik merk nog op dat in de schriftelijke toelichting (alinea 19) wordt geopperd dat als het om voor privé-doeleinden geopende elektronische "brievenbussen" gaat, er geen conflict zou (hoeven te) bestaan tussen het recht op privacy en het recht van informatievrijheid. Ik geloof dat hier, in een nieuwe variant, wordt verdedigd dat het recht op privacy in bepaalde omstandigheden "absoluut" moet prevaleren boven het recht op informatievrijheid. Die opvatting is in de zojuist aangehaalde arresten in zijn algemeenheid verworpen; en ik zie geen goede grond om in de hier aanwezige context een andere uitkomst te verdedigen, dan in die arresten is aangenomen. Het door XS4ALL c.s. in dit verband aangehaalde arrest HR 26 februari 1999, NJ 1999, 716 m.nt. EJD (i.h.b. rov. 3.3) levert eerder steun op voor het tegendeel van het namens XS4ALL c.s. verdedigde standpunt.
45 Zie bijvoorbeeld HR 11 juli 2003, RvdW 2003, 128, rov. 3.5.2.
46 Met dien verstande dat de laatste klacht van dit middel een ruimere strekking heeft; daar wordt - opnieuw - verwezen naar de algemene normen van art 6:162 BW, waarbinnen, volgens XS4ALL c.s., hun beroep op schendingen van de Wbp. als één van de wegingsfactoren zou moeten worden beschouwd.
47 Zie ook het slot van art. 7 sub f van Richtlijn 95/46/EG en overweging 30 uit de considerans van deze Richtlijn.
48 De "verantwoordelijke" is ingevolge art. 1 Wbp. degene die het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. De "betrokkene" is degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft. "Derde" is (daar komt het op neer) iedereen die niet onder een van de andere definities van de Wbp. valt.
49 Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 80. De herkomst van de begrippen proportionaliteit en subsidiariteit (tot uitdrukking komend in het woord "noodzakelijk") ligt in art. 8 EVRM; zie Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 8 en Kamerst. I 1999 - 2000, 25 892, nr. 92c, p. 6.
50 Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 87.
51 In cassatie wordt ook niet verdedigd dat de Wbp. verwerking van persoonsgegevens ten dienste van "direct marketing" of "direct mail" als zodanig zou (willen) verbieden.
52 Aldus ook de Nederlandse literatuur: Wet bescherming persoonsgegevens (losbl.), Katus, aant. 7 bij art. 8 en aant. 1 bij art. 41; Handboek Privacy (losbl.), Holleman c.s., p. 1300-179 e.v.; Moerel c.s., On-line reclame, 2002, par. 6.2.1. Zie uit de wetsgeschiedenis van de Wpb. verder: Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 164 - 169 en 1998 - 1999, nr. 8, p. 16.
53 Over direct marketing in verband met deze bepaling: Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 165 - 167; nr. 5, p. 9 - 10; 1998 - 1999, nr. 6, p. 14 - 15, 32 en 49 - 50; nr. 13, p. 18. Zie over het gegeven: gerechtvaardigd belang, ook nr. 13, p. 6.
54 Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 88, met aansprekende voorbeelden.
55 O.a. Conclusie van Antwoord eerste aanleg, nr.9.
56 Dit is door XS4ALL c.s. zelf aangevoerd, pleitnota in eerste aanleg, alinea 20.
57 Waarbij het hof als irrelevant heeft aangemerkt dat Ab.Fab (mede) de handelsnaam Selectmymail gebruikte, rov. 4.4.7.
58 Zie voor de hier genoemde gegevens: Conclusie van Antwoord eerste aanleg, nr. 8.3 sub b - e en p. 26, tweede den derde volle alinea's; Memorie van Antwoord in incidenteel appel in zaaknr. 02/0543 ([eiser] c.s./ Ab.Fab), nr. 7.
59 Het middel lijkt hier uit het oog te verliezen dat het in beginsel - in een kort geding zijn de "gewone" regels dienaangaande niet onverkort toepasselijk - aan XS4ALL c.s. was om aannemelijk te maken dat er van schending van de bedoelde regels sprake was, en niet aan Ab.Fab - laat staan aan het hof - om het tegendeel aan te tonen.
60 Daaronder bevindt zich ook het -zelfstandig dragende - oordeel in rov. 4.4.8, dat Ab.Fab nog tot 1 september 2002 de tijd had om de gegevensverwerkingen in overeenstemming met de wet te brengen. Ook om die reden kan deze klacht niet tot cassatie leiden.
61 Kamerst. II 1997 - 1998, 25 892, nr. 3, p. 176.
62 Wet van 28 december 1988, Stb. 665; door mij geraadpleegd via Schuurman & Jordens editie 199.
63 Kamerst. II 1984 - 1985, 19 095, nr. 3, m.n. p. 39.
64 Kamerst. II 1998 - 1999, 25 892, nr. 11, p. 5
65 Dat XS4ALL geen aanspraak kan maken op vorderingsrechten als bedoeld in art. 3:305a BW is in deze zaak niet in geschil.
66 Ik breng in herinnering het in alinea 11 hiervóór aangestipte gegeven van de "negatieve informatievrijheid": ook in het hier besproken verband kan ik mij goed voorstellen dat betrokkenen het aan zichzelf ter beoordeling willen voorbehouden, of zij tegen bepaalde wijzen van verwerking van hun persoonsgegevens bezwaar hebben - en in elk geval, dat zij niet willen dat een ISP daar "over hun hoofd heen" over beslist. Die gedachte maakt nader onaannemelijk dat de Wbp. ertoe zou strekken dat derden, met een beroep op voor hun opkomende nadelen, de betrokkene dat oordeel effectief uit handen zouden mogen nemen.
67 In alinea 2 van de schriftelijke toelichting worden nadere gegevens over de eigendomsrechten van ISP's aangevoerd. In cassatie kunnen die gegevens niet als vaststaand gelden (de schriftelijke toelichting geeft ook niet aan in hoeverre het hier in algemene termen besprokene, met de voor XS4ALL geldende situatie overeenstemt). Wel kunnen die gegevens bijdragen tot een beter begrip van het namens XS4ALL verdedigde standpunt.
68 De ruime vrije marge die het recht voor de eigenaar inruimt, berust op z'n minst voor een (belangrijk) deel op de premisse dat het anderen meestal niet aangaat wat die eigenaar met "zijn" zaak doet. Zodra een zaak in het maatschappelijk verkeer een plaats inneemt die meebrengt dat het anderen wèl in hoge mate aangaat wat de eigenaar daarmee doet, komt de vraag naar voren of dat niet beperkingen aan de beschikkingsvrijheid van de eigenaar oplegt. Aan die vraag wordt op heel verschillende manieren tegemoet gekomen - in veel gevallen door wet-/regelgeving, maar ook wel door ongeschreven regels, en bij gebreke van andere regels in elk geval door de algemene norm van art. 3:13 BW. Door zulke regels komt de vanzelfsprekendheid van de handelingsvrijheid van de eigenaar onder druk te staan, naarmate (meer) anderen (legitieme) belangen hebben bij de zaak waar het om gaat.
69 Art. 14 van de Wegenwet.
70 Art. 30 lid 3 Wet personenvervoer 2000.
71 Art. 2 lid 2 Postwet met aanverwant(e) besluit(en).
72 Exponenten van deze opvatting - overigens met belangrijke onderlinge verschillen - zijn Van Boom, WPNR 6441, p. 337 - 338; Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 232 - 243; Van Maanen - De Lange, Onrechtmatige Overheidsdaad, 2000, p. 84 - 85; Schut, Onrechtmatige daad volgens BW en NBW, 1997, p. 55 - 58; Van Maanen, Onrechtmatige daad (etc.), diss. 1986, p. 224. (De - omvangrijke - oudere literatuur wordt in deze vindplaatsen (en in de in de volgende voetnoot gegeven vindplaatsen) aangehaald.)
73 Zie voor deze opvatting - ook hier met belangrijke onderlinge verschillen -, Asser - Hartkamp 4 - III, 2002, nr. 41; Asser-Mijnssen-Van Dam-Van Velten, 2002, nr. 31; Sieburgh, Toerekening van een onrechtmatige daad, diss. 2000; Jansen, Mon. Nieuw BW B45, Onrechtmatige daad: algemene bepalingen, 1996, p. 29 - 30; Streefkerk, BW-krant jaarboek 1996, p. 77 - 80; Gerbrandy, Praktijkgevallen goederenrecht, 1995, p. 27 - 30; Roelvink in "CJHB" (Brunner - bundel), 1994, p. 327 - 330; Brunner, noot onder NJ 1982, 315.
74 Uit de stukken blijken sterk uiteenlopende schattingen van de kosten die met het verzenden, overbrengen en ontvangen van ongevraagde grootschalige reclame per e-mail gemoeid zijn; zie bijvoorbeeld de pleitnota namens XS4ALL c.s. in eerste aanleg, alinea's 6, 14, 57, 62 en 63; de pleitnota in eerste aanleg namens Ab.Fab, alinea's 7.1 - 7.3; en de schriftelijke toelichting in cassatie, alinea's 1.2, 7 en 8. NRC-Handelsblad van 6 november 2003 noemt op p. 14 de getallen van 2,5 miljard €/jaar voor de EG en 10 miljard €/jaar wereldwijd, aan "verlies van bedrijven". (Of daarmee hetzelfde bedoeld wordt als de kosten van verzending/transmissie/ontvangst is mij niet duidelijk. Getallen van vergelijkbare grootte zijn ook in andere bronnen te vinden, bijvoorbeeld Handelingen II 2003 - 2004 nr. 6, p. 227.)
75 Zie voor de belangenafweging waartoe de eigenaar van zaken van "publiek belang" gehouden kan zijn bijvoorbeeld Zakenrecht (losbl.), Den Tonkelaar, art. 1, aant. 56 - 63; Asser-Mijnssen-Van Dam-Van Velten, 2002, nrs. 53 en 54; Snijders - Rank-Berenschot, Goederenrecht, 1994, nrs. 179 - 187. Algemene beschouwingen over dit onderwerp bij Hennekens, Openbare zaken naar publiek- en privaatrecht, 1993.
Bij de (ongeschreven) regels waarmee een eigenaar rekening heeft te houden valt ook te wijzen op de regel dat wie een of meer overeenkomsten aangaat die met (vele) andere overeenkomsten (of andere rechtsfeiten) verband houden, rekening moet houden met de gerechtvaardigde verwachtingen die andere betrokkenen bij dergelijke overeenkomsten/rechtsfeiten aan het bestaan van het samenstel van die overeenkomsten etc. ontlenen. Ik denk daarbij aan de leer die tot uitdrukking komt in beslissingen als HR 12 oktober 1979, NJ 1980, 117 m.nt. GJS, ("O. omtrent het principale middel") en HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323 (Staat/Degens). Die regel kan een rol spelen in een situatie als die van XS4ALL, die immers een belangrijke plaats inneemt in het netwerk van (rechts)betrekkingen met haar abonnees en met de andere deelnemers aan het internet (zoals de andere ISP's waarmee zij in verbinding staat).
76 Waarbij blijkens alinea 40 van de considerans overwegingen als doorslaggevend zijn aangemerkt, die grotendeels samenvallen met de in alinea 65 hiervóór in het eerste gedachtestreepje beschreven overwegingen (van de ISP); zie ook de Memorie van Toelichting bij het implementatiewetsontwerp, Kamerst. II 2002 - 2003, 28 851, nr. 3, p. 48.
77 Kabel plaatst daarbij in zijn in voetnoten 13 en 17 genoemde publicaties wel enkele vraagtekens; maar evenals Kabel zou ik menen dat de regels van de nieuwe Richtlijn niet met - in het bijzonder - art. 10 EVRM onverenigbaar zijn. In aansluiting hierop lijkt het mij ook aannemelijk, dat het wettelijke beletsel dat men niet van andermans eigendommen gebruik mag maken om informatie te verspreiden (zie het slot van de toelichting bij Grief III in (principaal) appel), niet onverenigbaar is met de grondrechtelijke informatievrijheid. (Ik zie dan ook geen absoluut beletsel voor regels die het aanplakken van zijn meningsuiting aan de aan een ander toebehorende zaak verbieden.). EHRM 28 juni 2001, NJ 2002, 181 m.nt. EJD, §§ 44 - 46 gaat overigens welbewust (het Hof noemt de beoordeling van de kwestie in het daar aan de orde zijnde geschil zowel niet-noodzakelijk als onwenselijk), aan dit probleem voorbij.
78 Ik denk dat de overweging die de President in het vonnis in eerste aanleg in rov. 6 heeft gewijd aan het (contractuele) verbod van ongevraagde verzending van massale e-mail dat XS4ALL aan haar klanten oplegt, (mede) tot uitdrukking beoogt te brengen, dat naar het oordeel van de President, die contractuele relatie - gezien het overeengekomen verbod - ertoe strekt dat aan XS4ALL de ruimte wordt gelaten om tegen dit verschijnsel op te treden; in soortgelijke zin ook alinea's 20, 21, 24, 25, 37 en 60 van de Memorie van Antwoord namens XS4ALL en de pleitnota in appel namens XS4ALL c.s., alinea's 8, 9, 13, 14. Ab.Fab heeft dit gegeven (voor het eerst) besproken in de pleitnota in appel, alinea's 8.3 en 8.6; en ik beschouw wat daar gesteld is niet als een duidelijke stelling van de zojuist in alinea 68 onderzochte strekking. XS4ALL c.s. zouden overigens met enig recht (hebben) kunnen betogen dat het te laat is wanneer men, als (principaal) appellant, bij pleitnota in appel bezwaar maakt tegen een dragende overweging van het vonnis van de eerste aanleg. Ik laat dit verder daar. Er zijn geen aanwijzingen dat het hof dit betoog van Ab.Fab als aannemelijk heeft beoordeeld, of anderszins in zijn overwegingen heeft betrokken.
(Ik merk in dit verband terzijde op dat ik, anders dan Ab.Fab (zie Grief II in het principale appel van Ab.Fab en de toelichting daarbij, alinea's 9 - 12 van de Memorie van Antwoord in incidenteel appel in die zaak, en de pleitnota namens Ab.Fab in appel, alinea's 8.1 - 8.2), (dus) niet denk dat de hiervóór besproken overweging van de President ertoe strekt om aan de desbetreffende voorwaarde uit de contractuele verhouding tussen XS4ALL en haar klanten, "derdenwerking" ten opzichte van Ab.Fab toe te kennen.)
79 HR 13 januari 1961, NJ 1962, 245 en HR 12 januari 1962, NJ 1962, 246 m.nt. H.B. (arresten uit de bekende serie "Grundig"-arresten) zijn ook vandaag de dag nog illustratief voor de mate waarin men zich bij zijn marktgedrag naar de door anderen gehanteerde voorwaarden heeft te richten. Er is te minder reden om een gehoudenheid van de derde om zulke voorwaarden te respecteren aan te nemen, als die voorwaarden er juist toe strekken, die derde een overigens geoorloofde handelwijze onmogelijk te maken. "Pro memorie" vermeld ik dat mij voor twijfel vatbaar lijkt of algemeen in een bepaalde branche gangbare voorwaarden die ertoe strekken, derden een overigens geoorloofd marktgedrag te beletten, uit een oogpunt van mededingingsrecht vrij lopen van de in dat verband voor de hand liggende bedenkingen; voor deze zaak behoeft die vraag, denk ik, geen verder onderzoek.