1 In het uiterst principiële karakter van deze zaak heb ik aanleiding gezien bij vervroeging te concluderen.
2 Het gaat hier om een zeer geserreerde weergave van de feiten, zo blijkt uit het dossier.
3 Zulks ter zake van gijzeling en bedreiging; zie de brief van de Van Mesdagkliniek van 26 februari 1996, prod. bij cva. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij door [betrokkene 1] ook is verkracht; o.m. cvr onder 11.
4 Dit wordt in feite erkend in de cva onder 4.4. Het vindt bevestiging in prod. 8 bij cva.
5 Klaarblijkelijk wordt gedoeld op een bij brief aan het Hof gezonden kopie van een brief aan de raadsman van [betrokkene 1] waarop kennelijk [betrokkene 1] met de hand een aantal kanttekeningen heeft geplaatst.
6 Ik heb de naam van betrokkene geanonimiseerd.
7 Vgl. bijvoorbeeld art. 10 lid 3 IVPBR en de noot van G. de Jonge onder EHRM 24 oktober 2002, EHRC 2003, 107.
8 Men kan mij tegenwerpen dat deze geen gewicht in de schaal leggen, zeker niet in een triest geval als het onderhavige. Die veronderstelde tegenwerping acht ik niet erg klemmend, alleen al niet omdat het geenszins steeds om een werkelijk triest geval behoeft te gaan. Belangrijker nog is dat het financiële perspectief nu eenmaal in veel gevallen een rol zal en ook mag spelen. Dat geldt heel in het bijzonder ook voor de financiële ruimte voor politie en justitie, waarbij ik mij niet wens uit te laten over de politieke kwestie of de huidige ruimte al dan niet toereikend is. Opmerking verdient nog dat het kostenaspect één van de factoren is in de zogenaamde kelderluikcriteria (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 GJS; zie recentelijk ook HR 26 september 2003, NJ 2003, 660.
9 Zie onder meer art. 5 EVRM en art. 15 Gw.
10 Voor deze gedachte bestaat steeds meer belangstelling. Dat roept allerhande netelige vragen op - onder meer - op het stuk van de bestraffing van zogenaamde "veelplegers"; zie daarover J. de Hullu, Recidive en straftoemeting, afscheidsrede Tilburg 2003.
11 Zie onder meer de artikelen 2, 5 en 8 EVRM en de artikelen 10, 11 en 12 Gw.
12 Met dat dilemma worstelt uiteraad ook het EHRM; zie onder veel meer EHRM 2 oktober 2001, NJ 2003, 454 en vooral ook de noot van Dommering en over een zaak die duidelijke gelijkenis vertoont met de onderhavige EHRM 24 oktober 2002, EHRC 2002, 107 G. de Jonge (Mastromatteo/Italië).
13 S.t. onder 3.1.
14 EHRM 12 juni 2003, EHRC 2003, 61 J.H. Gerards, met name rov. 55-57 en 62.
15 Ik weet dat sommige geleerden daartegen fulmineren. M.i. is de rechtsontwikkeling niet gediend met premature regels. Hard cases make bad law; ten minste bestaat daarop een gerede kans. Op slecht recht zit niemand te wachten.
16 Zie onder meer uitvoerig mijn conclusie voor HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 met name onder 4.15.
17 In vergelijkbare zin bijvoorbeeld R.J.N. Schlössels, NJB 1998 blz. 1390.
18 Zie TK, zitting 2003-2004, 29200 VI, nr 2 blz. 72 e.v.
19 Dat is wellicht niet geheel juist. Op blz. 74 wordt en passant melding gemaakt van "een financiële tegemoetkoming", maar niets wijst er op dat hierbij wordt gedacht aan een nieuwe wettelijke regeling.
20 NRC Handelsblad 9 juli 2003, Sectie binnenland blz. 3.
21 Een deel van de onder 2.3.4 weergegeven verklaringen dateert van na de onderhavige gebeurtenis. Deze stukken zijn daarom niet rechtstreeks van belang.
22 Zie onder 2.11.3 rov. 5.
23 Uit de onder 4.7.1 en 4.7.2 genoemde, ambtshalve bijgebrachte gegevens valt wel het nodige op te maken over de statistische waarschijnlijkheid.
24 In vergelijkbare zin mijn conclusie voor HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 onder 4.4. Vgl. HR 24 november 1994, NJ 1996, 164 en HR 22 november 2002, NJ 2003, 549 rov. 3.6.3 en vooral ook de noot van Vranken onder 9-11. Vgl. ook EHRM 26 november 2002, NJCM bulletin 2003, 625 e.v. Mariëlle R. Bruning, in het bijzonder rov. 99 en 100.
25 Zie onder 2.6.3 in fine.
26 Zie onder 2.7.1.
27 Zie onder 2.11.1.
28 NJB 2003 blz. 1380.
29 Zie onder 2.7.2.
30 Justitiële verkenningen, Recidive 8 02 blz. 85. Vergelijkbare cijfers vindt men in Ed. Leeuw, Recidive na de tbs, Onderzoek en beleid 182 blz. 55 met dien verstande dat het percentage recidive vermogensdelicten de eerste jaren zéér substantieel hoger ligt, recidive zwaar geweld de eerste jaren rond 20% en sexuele delicten tussen 20 en 30%.
31 Ed Leeuw, Recidive na ontslag uit tbs, 1995 WOD serie nr 141 tabel 15. In de meerderheid van de gevallen gaat het om vermogensdlicten; in bijna 30% om gewelds- of sexuele delicten: tabel 19.
32 Idem voetnoot 30 blz. 96.
33 Ed Leeuw, Recidive na ontslag, a.w. tabel 24 en blz. 50.
34 Justitiële verkenningen, Hopeloze gevallen 6 01 blz. 87.
35 Idem blz. 90; zulks betekent niet zonder meer dat betrokkenen in het geheel niet meer uit de kliniek kunnen komen.
36 Artt. 38d en e Sr.
37 Zie nader TK, zitting 1979-1980, 11 270 nr 12 blz. 17 e.v.
38 E.J. Hofstee, TBS (2003) blz. 81.
39 Zie bijv. HR 12 mei 1995, NJ 1996, 118 JdB; Rb. Groningen 22 januari 2003, NJ 2003, 169.
40 Zie bijv. EHRM 28 oktober 1998, NJ 2000, 134 EAA; EHRM 24 oktober 2002, EHRC 2003, 107 G. de Jonge (Mastromatteo/Italië); EHRM 26 november 2002 (E. c.s./Verenigd Koninkrijk), EHRC 2003, 14.
41 Zie CE 29 april 1987, Garde des Sceaux tegen Banque Populaire, te vinden in W. van Gerven (red.), Tort Law, the Scope of Protection blz. 367 e.v.; zie voor het theoretisch framework van deze benadering G.E. van Maanen, preadv. VAR 2002 blz. 67/68.
42 Justitiële verkenningen, 8 02 Recidive blz. 65.
43 Vogelzang, Van Burik, Van der Knaap en Wartna, Prevalentie van criminogene factoren bij mannelijke gedetineerden in Nederland blz. 48 en 49.
44 In vergelijkbare zin EHRM 26 november 2002, EHRC 2003, 14 (E c.s./Verenigd Koninkrijk) rov. 99.
45 Zie bijvoorbeeld Persbericht Justitie 3937 van 2000.
46 HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115.
47 Zie ook bijvoorbeeld HR 30 maart 2001, NJ 2003, 615 MS en HR 6 december 2002, NJ 2003, 616 MS rov. 3.7.
48 Na mijn aan het arrest voorafgaande conclusie behoeft dat niet te verbazen.
49 Zie rov. 3.5.3 eerste alinea. Hartlief en Tjittes lezen dit arrest kennelijk anders, doch m.i. verkeerd. Zij lijken met name voorbij te zien aan genoemde passage: NJB 2003 blz. 1589. Hetzelfde geldt voor Van Maanen, JB 2003, 223.
50 Onder meer in mijn conclusies voor HR 3 april 1998, NJ 1998, 726 TK onder 4.2; voor HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 onder 4.15.
51 S.t. mr Snijders onder 3.3.
52 Vgl. Onrechtmatige Daad VD (Scheltema) aant. 417.
53 Deze benadering sluit aan bij een aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa in 1984, principle II. Zie nader mijn conclusie voor HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 onder 4.25.
54 Zie nader, ook voor verdere literatuur en rechtspraak, Onrechtmatige Daad VD aant. 407 e.v.
55 Zie, ook voor verdere vindplaatsen, Onrechtmatige Daad art. 162 lid 2 (C.H.M. Jansen) aant. 54.
56 Zie Wet tegemoetkomoming schade bij rampen en zware ongevallen, Stb. 1998, 325, met name de artikelen 3 e.v.; zie voor veel interessante gegevens voorts: E.R. Muller en C.J.J.M. Stolker (red.), Ramp en recht, in het bijzonder de bijdragen van M. Faure en T. Hartlief blz. 149 e.v. en R.A. Lawson blz. 277 e.v., de noot van Vranken onder HR 29 november 2002, NJ 2003, 549 zomede Arno Akkermans en Edward Brans (red.), Aanspakelijkheid en schadeverhaal bij rampen, met name ook de bijdrage van Akkermans en Brans blz. 9 e.v.
57 Zie ook HR 6 december 2002, NJ 2003, 616 MS rov. 3.7.
58 Art. 6 Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen.
59 De bedoeling is dat in ernstige gevallen - kort gezegd - door de minister in levensverzekeringen kan worden ingebroken: TK, zitting 2002-2003, 28915 nr 3 blz. 4 en het voorgestelde art. 18b Noodwet financieel verkeer in verband met de dekking van terrorismerisico door verzekeraars.
60 Zie nader TK zitting 2002-2003, 28915 nr 3 blz. 2/3.
61 Idem blz. 3/4.
62 Idem nr 4 blz. 1/2.
63 Ik weersta de neiging dit verder uit te werken.
64 De vraag wie eventueel onrechtmatig handelt, kan hier blijven rusten.
65 EHRM 2 oktober 2001, NJ 2003, 454 EJD rov. 96; zie voor uitwerking vooral rov. 97. Interessant is de rechtseconomische benadering in de concurring opinion van rechter Costa.
66 Zie vooral rov. 106 van EHRM 2 oktober 2001, NJ 2003, 454 en de noot van Dommering onder 2.
67 Zie evenwel o.m. Rb. 's-Gravenhage 11 maart 1992, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1993, 32; Pres. Rb. Amsterdam 7 maart 1990, RZA 1990, 100.
68 Art. 22 Grondwet; art. 12 lid 2 onder d Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale and Culturele Rechten; art. 25 lid 1 Universal Declaration of Human Rights; art. 13 Europees Sociaal Handvest. Volgens Leenen worden de op de Staat rustende verplichtingen mede bepaald door de feitelijk beschikbare middelen; zie, ook voor uitwerking, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 1995 nr 7 blz. 396 e.v.; zie ook zijn Handboek Gezondheidsrecht II blz. 111. Zie ook art. 6 lid 1 AWBZ en daarover G.R.J. de Groot, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 1996 nr 2 blz. 58 e.v.
69 Het voert thans te ver om in te gaan op de vraag of onder omstandigheden art. 3 EVRM in beeld zou (kunnen) komen. Uit EHRM 26 november 2002, NJCM-bulletin 2003, 625 e.v. Mariëlle R. Bruning valt m.i. af te leiden dat afrt. 3 inderdaad bijzondere verplichtingen op de overheid legt. Dat zou wellicht - ik zeg dat met grote voorzichtigheid omdat de kwesties niet, laat staan ten volle, vergelijkbaar zijn - ook in de onderhavige zaak ten minste als gezichtspunt kunnen worden meegewogen.
70 Hier wreekt zich dat zowel de nationale en internationale wetgever als de doctrine in het gunstigste geval enige acht slaan op direct aanpalende kwesties. Een bredere visie treft men, in elk geval in het privaatrecht, nauwelijks aan. Voor zover mij bekend speelt datzelfde probleem in heel Europa en is de belangstelling daarvoor in andere Europese landen even gering. Zie nader mijn bijdragen in Helmut Koziol en Jaap Spier (red.), Liber Amicorum Pierre Widmer blz. 329 e.v. en in een bijdrage getiteld: Après le déluge: Over de noodzaak van bezinning op de koers van het (aansprakelijkheids)recht; het boek waarin deze wordt opgekomen verschijnt zeer binnenkort in druk.
71 Dit bedrag is, ik geef het toe, arbitrair. Ik zou me zeer wel een hoger bedrag kunnen voorstellen. Een bedrag boven de € 5.000 lijkt me vooralsnog te hoog.
72 Vgl., ook voor verdere vindplaatsen, Onrechtmatige Daad VD aant. 409 en 419.
73 In Frankrijk wordt die benadering niet gevolgd; zie het hierboven genoemde arrest van de Conseil d'Etat.
74 Te denken valt vooral aan HR 30 maart 2001, NJ 2003, 615 MS; AB 2001, 412 ThGD (Staat/Lavrijsen); HR 3 april 1998, NJ 1998, 726 TK (Meiland/Staat); HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 (Harrida).
75 Zie nader Onrechtmatige Daad VD aant. 406 e.v.
76 Doch het gaat hier om een omstreden kwestie; zie Onrechtmatige Daad VD aant. 423. De in de tekst verdedigde opvatting beoogt geen afstand te nemen van hetgeen ik voor HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537 WMK onder 3.5 - 3.9 heb betoogd.
77 Zie bijv. EHRM 16 april 2002, NJ 2003, 452 EJD rov. 55.
78 Bij bevestigende beantwoording van die vraag rijzen vervolgvragen. Bijvoorbeeld: om welke periode gaat het dan? Een jaar? Of een aantal jaren?
79 Zie bijv. HR 18 januari 1991, NJ 1992, 638 CJHB; Koopmans onder HR 3 april 1998, NJ 1998, 726.
80 Wellicht HR 30 maart 2001, NJ 2003, 615 MS; AB 2001, 412 ThGD rov. 3.8 en vooral rov. 3.10 en expliciet de aan het arrest voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Langemeijer onder 2.15 en 2.16 zomede HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 rov. 3.5.2. Terecht heeft het lid van Uw Raad Van Schendel erop gewezen dat het "gelijkheidscriterium" dat Uw Raad naar voren schuift niet meer is dan een beginsel dat in een concreet geval invulling moet krijgen: in J. Spier en W.A.M. van Schendel, Schadevergoeding: een eeuw later blz. 113 en vooral ook zijn noot 16.
81 Ik formuleer voorzichtig omdat hij schrijft dat gevallen als de onderhavige om deze reden "minder goed [passen] in het stramien van het leerstuk van de onevenredige schade".
82 Te denken valt met name aan HR 20 juni 2003, RvdW 2003, 115 en HR 18 januari 1991, NJ 1992, 638 CJHB.
83 Die proef zal intussen zeker niet steeds een duidelijke oplossing bieden. Te denken valt bijvoorbeeld aan een terroristische aanslag waarvoor geen verantwoordelijkheid wordt opgeëist met opgave van de reden van de aanslag. Ik werk dat om voor de hand liggende redenen thans niet nader uit en hoop van harte dat de vraag nimmer zal spelen.
84 Zie nader Onrechtmatige Daad VD aant. 417 en G.E. van Maanen, preadv. VAR 2002 blz. 73.
85 Zie nader Schadevergoeding (Boonekamp) art. 98 aant. 29.
86 Zie nader Schadevergoeding art. 98 aant. 30.
87 Zie nader W.V. Horton Rogers, Damages for Non-Pecuniary Loss in a Comparative Perspective blz. 246 e.v. De precieze bronnen waarop mijn opmerking is gebaseerd, zijn thans nog voorwerp van discussie.
88 Hoewel zijn betoog daarop niet specifiek ziet, zou zo'n benadering zeer wel passen in de door Hartlief verdedigde opvatting waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende vergoedingssystemen; zie, ook voor verdere bronnen, zijn bijdrage aan Doel en effect van civielrechtelijke sancties, BW-krant jaarboek 19 blz. 127 e.v.
89 HR 18 januari 1991, NJ 1992, 638.
90 HR 20 juni 2002, RvdW 2003, 115.
91 HR 30 maart 2001, NJ 2003, 615 MS; AB 2001, 412 ThGD.
92 Zie bijvoorbeeld T. Hartlief, Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding nr 196.
93 Zie onder 5.8.
94 Zie onder 5.20.
95 Te denken valt in elk geval aan bijvorbeeld fietsendiefstallen of inbraken in auto's.
96 De omvang hangt uiteraard mede af van de reikwijdte van de te formuleren regel. Opmerking verdient nog dat de ervaring leert dat de gevolgen soms - tegen de verwachtingen in - meevallen. Ter illustratie wijs ik slechts op de medische aansprakelijkheid. Uit onderzoek door Haazen en mij bleek dat het aantal claims niet wezenlijk in de lift zat, maar dat de schadelast significant steeg: preadv. NJV 1996 blz. 19-22. Thans blijkt dat het aantal claims vrij stabiel is gebleven, maar dat een substantieel lager aantal claims wordt gehonoreerd: Medisch Contact 2003 nr 21. Voor bepaalde vormen van mesothelioom zijn de laatste voorspellingen minder somber dan eerdere: zie O. Segura, A. Burdorf en C. Looman, Occup Environ Med 2003; 60 blz. 50 e.v. Zie voorts het hoogst interessante onderzoek van R.J.J. Eshuis, Claims bij de rechtbank, Onderzoek en beleid (Justitie) 209: kort gezegd: tussen 1997 en 2000 steeg het aantal aan de rechter voorgelegde zaken nauwelijks; de geclaimde bedragen stegen evenwel spectaculair. De toegewezen bedragen bleven evenwel tamelijk stabiel (blz. 53).
97 Zie onder 5.8.
98 Ik werk dat thans niet verder uit.
99 Art. 37a lid 1 sub 2 en art. 37b lid 1 Sr.
100 E.J. Hofstee, TBS 2003, blz. 79; zie nader blz. 82 e.v.; zie ook TK, zitting 1979-1980, 11 270, nr 12 blz. 18.
101 HR 25 oktober 1994, DD 1995, 95.069 met verwijzingen naar parlementaire stukken.
102 Hofstee, a.w. blz. 92/4; TK zitting 1982-1983, 11932 nr 10 blz. 6.
103 Zie voor de strekking van de TBS maatregel ook: Strafrecht, Tekst & Commentaar (Hofstee) 2002, blz. 174 en J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa's Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht (1996) blz. 767. Volledigheidshalve: er is geen aanwijzing dat deze strekking is gewijzigd met de wijziging van de TBS regeling in 25 juni 1997; vgl. T&C Strafrecht, a.w. blz. 173.
104 J. Remmelink, a.w. blz. 767.
105 Tekst & Commentaar Strafrecht (Vegter) blz. 30
106 Zie uitvoerig, ook voor een veelheid van bronnen, de genuanceerde beschouwingen van De Hullu, Materieel Strafrecht (2003) blz. 5 e.v.; Zie voorts uitvoerig J. Remmelink, a.w. blz. 914 e.v.
107 De Hullu, a.w. blz. 9 e.v. met verdere bronnen. Volgens de Justitiebegroting 2004, TK, zitting 2003-2004, 29200 VI nr 2 blz. 75 e.v. staat veiligheid centraal in het justitiebeleid.
108 Immers bestaat bijvoorbeeld de mogelijkheid dat hij in de gevangenis overlijdt.
109 Te vinden in S&J nr 100 (2002); zie uitvoerig Losbladige Het Penintentiair recht IX (Mevis) Ten uitvoerlegging TBR (sic), aant. 14.
110 Besluit van 6 juni 1988, Stb. 282. Deze regeling is op 1 oktober 1997 vervallen en vervangen door het Reglement verpleging ter beschikking gestelden Stb. 1997, 217/295
111 Te vinden in S&J nr 100 (1e aanvulling 2000) blz. 632.
112 Dat is - ten minste gedeeltelijk - een rechtspolitiek oordeel. In dit soort zaken (en zovele andere principiële) is dat oordeel m.i. onvermijdelijk. Sommige (zelfs gezaghebbende) annotatoren lijken over dergelijke oordelen de staf te breken (wellicht aldus Vranken onder HR 21 maart 2003, NJ 2003, 591 onder 3). Dat is hun goed recht. Ik zal de eerste zijn om te erkennen dat vrijwel steeds ook een ander oordeel mogelijk is. Maar is het zo verkeerd om openlijk voor keuzes uit te komen? In veel gevallen kan men zich verschuilen achter strikt juridische argumenten. Juristen zullen dan vaak overtuigd zijn, maar de werkelijke reden van het oordeel blijft aldus onvermeld. Dat lijkt mij in het algemeen geen voordeel.
113 Zie onder 5.4.
114 Wet van 24-11-1983, Trb. 1984/2 en wet van 30-11-1987, Trb. 1987/187.
115 Com (2002) 562 definitief 2002/0247 (CNS).
116 Toelichting onder 2.
117 Toelichting par. 1.1.
118 Blijkens art. 4 lid 3 van de ontwerp richtlijn kan het bedrag dat maximaal aan slachtoffers wordt betaald niet verder worden beperkt dan € 60.000. Bij een terroristische daad waarbij zeer velen zijn betrokken kan het in totaal gaan om zéér beduidende bedragen. Daardoor kan ook een buitensporig overheidstekort als bedoeld in art. 104 lid 1 EG Verdrag ontstaan. Een tekort dat ingevolge dezelfde bepaling dient te worden vermeden. Zo'n tekort kan ook concequenties hebben in het licht van het Stabiliteitspact; zie onder meer Resolutie van de Europese Raad te Amsterdam, Pb. C 236 van 2 augustus 1997. Weliswaar geldt een uitzondering voor uitzonderlijke gevallen van tijdelijke aard als bedoeld in art. 2 lid 1 van Verordening EG 1467/97, Pb L 209 van 2 augustus 1997. Maar naarmate de overheid gedwongen is grotere uitgaven te doen, zullen de rente-repercussies allicht meebrengen dat het tijdelijke karakter van meer permanente aard wordt. Het voert veel te ver dat thans uit te werken. Het lijkt wel een kwestie die nadere overdenking behoeft. Er is trouwens meer dat nadere overweging verdient; zie de boeiende bijdrage van Karin Ammerlaan en Willem van Boom, De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden en de rol van de overheid bij het vergoeden van terreurschade; deze bijdrage verschijnt binnenkort in NJB.
119 Toelichting onder 5.4.
120 Te vinden als bijlage bij een brief van de Minister van Justitie van 6 februari 2002, TK zitting 2001-2002, 22112, nr. 220.
121 Blz. 2.
122 Toelichting op art. 2.
123 Art. 2 Besluit schadefonds geweldsmisdrijven van 14 september 2001, Stb. 2001, 145. De nieuwe regeling is op 1 januari 2002 inwerking getreden.
124 Zie onder 5.68.1
125 In die zin reeds de MvT WSG, TK zitting 1972, 12131, nr 3 blz. 4.
126 Tweede Kamer, zitting 2001-2002, 22112 nr 220 blz. 2.
127 Idem blz. 3.
128 Tweede Kamer, zitting 1973-1974, 12131 nr 8 blz. 2.
129 Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12131 nr 11 blz. 1 en 2.
130 TK 19 februari 1975 blz. 2899.
131 Dat is m.i. de strekking van het besluit K 320 waarop de Minister zich beroept. Het staat er niet met zoveel woorden, maar de formulering van art. 1 is nauwelijks anders te begrijpen.
132 HR 12 mei 1995, NJ 1996, 118 JdB met name rov. 3.7 en 3.9; Hof Leeuwarden 5 juni 1991, NJ 1992, 78.