1 Zie het inleidende processtuk "vanwaardeverklaring conservatoir beslag" van 25 februari 1999, nrs. 1-3.
2 Zie CvA nr. 3; CvD nrs. 2-4.
3 Anguilla is een eiland in de Caraïbische Zee, gelegen ten noorden van St. Maarten.
4 Dit blijkt het het vonnis van het GEA van 8 mei 2001; de akte a/z Antilles Management N.V. ontbreekt in zowel het dossier van eiseres tot cassatie als het griffiedossier.
5 Zie akte uitlating na appel a/z [verweerder] nr. 3.
6 Het verzoekschrift tot cassatie is op 5 december 2002 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. De cassatietermijn bedraagt op grond van art. 264 RvNA in verbinding met art. 4 Cassatieregeling Nederlandse Antillen drie maanden (en niet negentig dagen, zie HR 8 december 1989, NJ 1990, 192).
7 Uit het griffiedossier van de Hoge Raad blijkt dat [verweerder] twee maal aan zijn huisadres is opgeroepen, een maal aangetekend en eenmaal niet aangetekend. Verder is hij aangetekend opgeroepen aan het kantooradres en postbusadres van zijn advocaat uit de vorige instantie.
8 Zie voor een beschrijving van de Antilliaanse appelprocedure in burgerlijke zaken W.D.H. Asser, Een civiele en flexibele procesorde onder de zon, WPNR 99/6356, p. 34 en de daar in noot 42 genoemde jurisprudentie; M.M.M. Tillema en R.P.J.L. Tjittes, Hoger beroep en cassatie in Antilliaanse en Arubaanse civiele zaken, TAR-Justicia 1993, nr. 2, p. 90. Zie voorts o.m. de conclusies van A-G Bakels vóór HR 10 november 2000, NJ 2001, 301 m.nt. HJS en vóór HR 9 juli 1999, NJ 1999, 699, alsmde de conclusie van A-G Huydecoper voor HR 13 september 2002, NJ 2003, 226, nrs. 15 e.v.
En verder: Van Mierlo/Meijer/Beijer, Inleiding Nederlands-Antilliaans en Arubaans Burgerlijk Procesrecht, 2000, p. 67 e.v.; W.D.H. Asser in: Loth en Sybesma, Hoofdstukken Nederlands-Antilliaans en Arubaans recht, 2003, hoofdstuk 14.
9 Zie bijv. HR 10 november 2000, NJ 2001, 301 m.nt. HJS, rov. 3.5-3.6.
10 HR 10 november 2000, NJ 2001, 301 m.nt. HJS.
11 HR 30 december 1977, NJ 1979, 116
12 Zie W.D.H. Asser, Een civiele en flexibele procesorde onder de zon, WPNR 99/6356, p. 34 en de daar in noot 42 genoemde jurisprudentie. Zie ook M.M.M. Tillema en R.P.J.L. Tjittes, Hoger beroep en cassatie in Antilliaanse en Arubaanse civiele zaken, TAR-Justicia 1993, nr. 2, p. 90.
13 Zie het ontwerp landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Er werd gestreefd naar inwerkingtreding per 1 januari 2004, doch onbekend is of dat zal worden gehaald. Zie R.W.J. van Veen, 'Nieuw burgerlijk procesrecht voor de Nederlandse Antillen en Aruba', TAR Justicia 2003, p. 24.
14 Zie de artt. 270 e.v. ontwerp landsverordening. Zie verder R.W.J. van Veen, t.a.p., p. 31-32.
15 Niet de datum van de verklaring , maar de dagtekening van de griffier is beslissend, HR 8 december 1995, NJ 1996, 273.
16 Deze bepaling is ingevoerd bij Landsverordening van 11 december 1972, Pb. 1972, 251 en in werking getreden op 1 januari 1973. In het ontwerp van de Landsverordening houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijft art. 18a RvNA. ongewijzigd.
17 HR 15 maart 2002, R00/111HR, JOL 2002, 171.
18 HR 10 juni 1994, NJ 1995, 284 m.nt. HJS.
19 Burgerlijke Rechtsvordering, Wesseling-van Gent, art. 33, aant. 1-4.
20 Art. 39 lid 1 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
21 Verzoekschrift tot cassatie onder 3.
22 Zie Veegens/Korthals Altes/Groen, Cassatie in burgerlijke zaken, 1989, nr. 131.