1 In 1997 en 1998 bedroeg de waterafname onderscheidenlijk 402 m3 en 415 m3.
2 Kennelijk is daarnaast aan belanghebbende voor 1996 een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren opgelegd voor haar woning. Dat is kennelijk ook gebeurd voor 1997 en voor 1998.
3 Dat tarief gold ook voor de jaren 1997 en 1998.
4 In het dossier bevindt zich géén kopie van die aanslag.
5 Na die vermindering bedroeg de aanslag derhalve f 680,06. Dat betekent dat de aanslag is opgelegd naar een vervuilingswaarde van 7,7 vervuilingseenheden.
6 Dat bedrag staat niet in de uitspraak maar laat zich eenvoudig berekenen.
7 Wederom is dat bedrag niet in de uitspraak te vinden maar wel te berekenen.
8 Gerechtshof te 's-Gravenhage 30 januari 2002, nr. 00/00764.
9 Gerechtshof te 's-Gravenhage 30 januari 2002, nr. 00/03034.
10 (mijn noot) Hier heeft hij de zaak aanhangig onder nummer 38.078 op het oog.
11 (mijn noot) Hier heeft hij het oog op de zaak aanhangig onder nummer 38.080.
12 Kamerstukken II 1998/99, 26 367, nr. 3, blz. 16.
13 De Warb is per 1 september 1999 vervallen.
14 Van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1997 bevatte de tweede volzin van dat artikel een overeenkomstige bepaling. De eerste volzin van dat artikel is per 1 januari 1998 komen te vervallen.
15 Een wijziging per 1 december 2002 speelt hier geen rol.
16 Zie (voor de vergelijkbare vraag wie aan de zijde van een gemeente incidenteel beroep in cassatie kan instellen) HR 10 augustus 2001, LJN AB3119 (Doetinchem; Baatbelasting 1995).
17 Vergelijk (voor alweer een zaak betreffende een gemeentebelasting) HR 25 juli 2000, LJN AA7155 (Rotterdam; OZB 1992).
18 Zie § 1.4.1.
19 En in zijn voetspoor: partijen.
20 M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, blz. 343.
21 Kamerstukken 1997/98, 25 175, nr. 5, blz. 12.
22 In het verweerschrift dat ik in de stukken heb gevonden, wordt immers niet ingegaan op de (uitspraak op bezwaar betreffende de) aanslag voor 1997.
23 Er is een theoretische mogelijkheid dat het Hof inmiddels in de zaak over 1997 uitspraak heeft gedaan. Ervan uitgaande dat het Hof in die zaak (kort gezegd) ook belanghebbende gelijk zou hebben gegeven, zou verwacht mogen worden dat het Zuiveringsschap ook tegen die uitspraak beroep in cassatie zou hebben ingesteld. Zo'n beroep is bij de Hoge Raad echter niet aanhangig.
24 Opgenomen in de Vakstudie Lokale belastingen en milieuheffingen.
25 Bij "kleine" verontreinigers van oppervlaktewater (zoals belanghebbende) zal in de regel aan de vervuiling met andere stoffen voorbij worden gegaan (vgl. art. 9a)
26 Dat is (dus) hetzelfde als het jaarlijks verbruik van 49,6 kilogram zuurstof (136 × 365 = 49.640). Zo omschrijft art. 19 WVO tegenwoordig dan ook de vervuilingseenheid.
27 In deze berekening ga ik niet in op de wijze waarop het Zuiveringsschap heeft geprobeerd rekening te houden met het waterverbruik voor haar woonruimte. Bij het vaststellen van de aanslag heeft het Zuiveringsschap namelijk het waterverbruik daarvoor met 90 m3 verminderd (waardoor het watergebruik in 1996 van de mini-camping 382 m3 bedroeg, hetgeen naar beneden afgerond overeenkomt met 8,7 vervuilingseenheden. In de uitspraak op bezwaar heeft het Zuiveringsschap een gunstiger benadering gekozen: daarin heeft het belanghebbende een vermindering van 3 vervuilingseenheden toegekend, hetgeen de vervuilingswaarde voor 1996 op (10,8 - 3 =) 7,8 bracht.
28 Voordat rekening is gehouden met het waterverbruik dat is toe te rekenen aan haar woonruimte.
29 Ik volsta met een verwijzingen naar drie arresten waaruit een vergelijkbare zienswijze over de strekking van "gebruik" en het "stelsel van heffing per jaar" naar voren komt: HR 23 juli 1984, BNB 1984/281(Uitwaterende sluizen in Kennemerland en West-Friesland; Verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 1980); HR 1 december 1999, LJN AA3389. rov. 3.1 (Beilen; Afvalstoffenheffing 1997) en HR 30 mei 2001, LJN AB1838 (Hengelo; Afvalstoffenheffing 1999).
30 Uit de onderhavige uitspraken noch de stukken blijkt dat het Hof zo'n onderzoek heeft verricht.
31 Zie ik het goed dan is de heffingsverordening alleen al tussen 1 januari 1986 en 1 januari 1996 acht keer gewijzigd.
32 Vgl. art. 5 en 6 (oud) WVO. Een kopie van een dergelijke verordening uit 1984 is door de secretaris bij zijn antwoord overgelegd.