Rolnr. C03/062HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 19 maart 2004
Edelhoogachtbaar College,
1. In deze zaak betreffende een geschil over het huur- en/of gebruiksrecht van een garage, gaat het in cassatie om de vraag of de Rechtbank als appelrechter aan een essentiële stelling van thans eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], is voorbijgegaan.
2. Voor zover thans in cassatie van belang liggen de feiten als volgt (zie r.o. 4.3, 4.4 en 4.5 van het vonnis van de Rechtbank in verbinding met r.o. 2 van het vonnis van de Kantonrechter).
(i) Thans verweerder in cassatie, hierna: [verweerder], is eigenaar van het pand aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit pand bestaat op de begane grond uit een garage en enkele ruimten (kantoor, binnenplaatsje en een studio) en heeft voorts een eerste en tweede etage. De ruimten op de begane grond zijn alleen via de garage toegankelijk.
(ii) [Verweerder] en [eiseres] hebben enige tijd een affectieve relatie gehad en hebben toen samengewoond in de bovenwoning van genoemd pand.
(iii) Nadat de relatie in oktober 1998 was geëindigd is [eiseres] de bovenwoning blijven bewonen en heeft [verweerder] zijn intrek op de begane grond genomen.
(iv) [Verweerder] heeft begin 1999 bezwaar gemaakt tegen het feit dat [eiseres] toegang had tot de door hem bewoonde ruimten op de begane grond. De vader van [eiseres] heeft in deze kwestie bemiddeld, waarna [verweerder] de inpandige verbindingsdeur heeft dichtgemaakt. Daartegen heeft [eiseres] niet geprotesteerd.
(v) De garagedeur heeft twee sloten. Tot januari 1999 werd alleen het bovenste slot gebruikt. Begin 1999 heeft [verweerder] het onderste slot van de garagedeur op slot gedraaid. [Eiseres] heeft geen sleutel van het onderste slot van de garagedeur.
(vi) In februari 1999 heeft [eiseres] de sleutel van het bovenste slot van de garagedeur in een gesloten enveloppe zonder begeleidend schrijven aan [verweerder] geretourneerd.
3. Bij dagvaarding van 13 oktober 2000 heeft [eiseres] [verweerder] gedagvaard voor de Kantonrechter te Leiden en onder meer gevorderd - kort gezegd - een verklaring voor recht dat zij het huurrecht en het feitelijk genot heeft van de garage en dat zij dat huurrecht niet heeft prijsgegeven. [Verweerder] stelde een reconventionele vordering in. Deze vordering is in cassatie niet meer aan de orde.
4. [Verweerder] heeft de vordering van [eiseres] bestreden en onder meer aangevoerd dat het de bedoeling van partijen was dat [eiseres] niet langer in de studio van [verweerder] zou (kunnen) rondsnuffelen als hij afwezig was, dat beide partijen privacy zouden hebben en dat [eiseres] in dat kader niet langer de garage en de achterliggende studio e.d. zou betreden. Tegen deze achtergrond is afgesproken dat [eiseres] de sleutel van de garagedeur zou teruggeven. Het teruggeven van de sleutel door [eiseres] heeft hij, mede gelet op de onderliggende afspraak, opgevat en ook mogen opvatten als afstand door [eiseres] van verder gebruik van de garage, aldus [verweerder].
5. [Eiseres] heeft de door [verweerder] gestelde afspraak ontkend. Voorts heeft zij betwist dat [verweerder] het teruggeven van de sleutel heeft mogen opvatten als afstand van het gebruiksrecht van de garage: zij heeft de sleutel van het bovenste slot geretourneerd omdat deze door het afsluiten van het onderste slot onbruikbaar was geworden.
6. Bij vonnis van 11 juli 2001 heeft de Kantonrechter in conventie de vordering van [eiseres] afgewezen. Naar het oordeel van de Kantonrechter heeft [verweerder] het retourneren van de sleutel van de het bovenste slot van de garagedeur redelijkerwijs mogen opvatten als het doen van afstand door [eiseres] van het recht op het gebruik van de garage (r.o. 12).
7. [Eiseres] is van het vonnis van de Kantonrechter in hoger beroep gekomen bij de Rechtbank 's-Gravenhage, doch tevergeefs: bij vonnis van 6 november 2002 heeft de Rechtbank het in conventie gewezen vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd. Ook naar het oordeel van de Rechtbank mocht [verweerder] onder de gegeven omstandigheden het teruggeven door [eiseres] van de garagesleutel - zonder begeleidend schrijven - redelijkerwijs aldus opvatten dat [eiseres] niet langer aanspraak maakte op het gebruik van de garage (r.o. 4.17).
8. [Eiseres] is tegen het vonnis van de Rechtbank (tijdig) in cassatie gekomen met een uit verscheidene onderdelen opgebouwd middel. [Verweerder] is in cassatie niet verschenen.
9. Het middel voert in de onderdelen 1 t/m 3 aan dat [eiseres] bij haar memorie van grieven sub 21 (grief 5) subsidiair heeft aangevoerd dat - kort gezegd - het teruggeven van de garagesleutel aan [verweerder] in ieder geval nog niet impliceerde dat sprake zou zijn van een definitieve beëindiging van haar gebruik van de garage en dat de desbetreffende, door [verweerder] gestelde afspraak tussen partijen slechts zou gelden voor de periode dat beide partijen nog woonachtig zouden zijn in het onderhavige pand, zodat na het vertrek van [verweerder] uit het pand in oktober 1999 haar rechten met betrekking tot de garage herleefden. Het middel betoogt dat de rechtbank deze, volgens het middel essentiële, subsidiaire stelling van [eiseres] volstrekt onbesproken heeft gelaten.
10. Uit de gedingstukken blijkt dat [eiseres] in hoger beroep, met name in haar toelichting op de grieven 2 en 5, zich op het standpunt heeft gesteld dat de vraag of zij afstand heeft gedaan van haar recht op gebruik van de garage niet los kan worden gezien van de door [verweerder] gestelde afspraak die partijen daarover zouden hebben gemaakt; slechts indien die afspraak komt vast te staan, kan worden aangenomen dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar gebruiksrecht. Primair heeft [eiseres] betwist dat de door [verweerder] gestelde afspraak is gemaakt en subsidiair heeft zij gesteld dat, al aangenomen dat de afspraak is gemaakt, daarin besloten lag dat zij slechts tijdelijk afstand van haar gebruiksrecht deed, namelijk totdat een der partijen zou zijn verhuist.
11. Ten aanzien van het door [eiseres] in hoger beroep ingenomen standpunt heeft de Rechtbank overwogen (r.o. 4.15):
"Of de door [verweerder] gestelde maar door [eiseres] betwiste afspraak is gemaakt kan echter naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven omdat, zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat van een afspraak als door [verweerder] gesteld geen sprake is, hij naar het oordeel van de rechtbank niettemin mocht menen dat [eiseres] niet langer aanspraak maakte op het gebruik van de garage c.q. afstand deed van haar recht die garage te gebruiken."
Uit deze overweging volgt dat naar het oordeel van de Rechtbank voor het antwoord op de vraag of [verweerder] het retourneren van de sleutel door [eiseres] heeft mogen opvatten als het doen van afstand door [eiseres] van het gebruiksrecht van de garage, niet van belang is of de door [verweerder] gestelde, doch door [eiseres] ontkende afspraak is gemaakt en wat de inhoud van deze afspraak was: ook indien partijen niets hebben afgesproken, mocht [verweerder] onder de gegeven omstandigheden uit het teruggeven van de sleutel opmaken dat [eiseres] niet langer aanspraak maakte op het gebruik van de garage. Hierin ligt besloten dat naar het oordeel van de Rechtbank ook het subsidiaire standpunt van [eiseres] niet kan worden aanvaard. Aangezien in de visie van de Rechtbank noch het bestaan noch de inhoud van de door [verweerder] gestelde afspraak van belang is voor de vraag of [verweerder] uit het retourneren van de sleutel mocht opmaken dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar gebruiksrecht, kan het subsidiaire standpunt van [eiseres], dat berust op de veronderstelling dat de afspraak wel is gemaakt en dat deze inhield dat zij slechts zou gelden voor de periode dat beide partijen nog woonachtig zouden zijn in het onderhavige pand, immers niet afdoen aan het oordeel van de Rechtbank dat [verweerder] ervan mocht uitgaan dat [eiseres] van verder gebruik van de garage afstand heeft gedaan.
12. De in de onderdelen 1 t/m 3 ontwikkelde stelling dat de rechtbank het subsidiaire standpunt van [eiseres] volstrekt onbesproken heeft gelaten, mist derhalve feitelijke grondslag. De onderdelen 1 t/m 3 kunnen daarom niet tot cassatie leiden.
13. Onderdeel 4 van het middel bouwt rechtstreeks voort op de onderdelen 1 t/m 3 en moet het lot daarvan delen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,