1 De term 'AC-procedure' wordt, met name in 'asieljargon', nogal eens gebruikt wanneer alleen de tweede fase wordt bedoeld: S. Kok e.a., Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en de AC-procedure, p. 3 (plaats van publicatie onbekend; overgelegd als productie bij conclusie na descente namens VAJN).
2 Wijzigingen op de Vreemdelingencirculaire worden openbaar gemaakt middels Tussentijdsberichten Vreemdelingencirculaire (TBV's) en supplementen op de bij de SDU uitgegeven losbladige editie van de Vreemdelingencirculaire (Kuijer/Steenbergen, Nederlands vreemdelingenrecht, vijfde druk (2002), p. 33).
3 De TBV 1999/21 betrof een aanvulling op de (oude)Vreemdelingencirculaire 1994.
4 Ik schets deze procedure aan de hand van de overzichtelijke beschrijving in Kuijer/Steenbergen, a.w., p. 251-259 en afdeling C3 Vc. Ik beperk mij tot de hoofdregels en ga niet in op de diverse uitzonderingen.
5 De vreemdelingendienst is een afdeling van de Nederlandse politie. De vreemdelingendienst houdt zich bezig met toelating van, het toezicht op en de terugkeer van vreemdelingen die in Nederland verblijven. Aldus N.J. van de Vrie en M.J. Toet, PS-Special: Vreemdelingenwet 2000, 2001, p. 177.
6 Herhaalde asielaanvragen kunnen ook worden ingediend in OC Ter Apel. Indien de vreemdeling de (verdere) toegang tot Nederland is geweigerd (art. 6 Vw), wordt de aanvraag om toelating ingediend in het AC op de luchthaven Schiphol.
7 Voor AC Schiphol geldt dat de 48-uursprocedure aanvangt op het moment dat de asielzoeker van de luchthaven wordt overgebracht naar het AC en daar aangekomen is.
8 Kuijer/Steenbergen, a.w., p. 254.
9 De Immigratie- en Naturalisatiedienst is een agentschap van het Ministerie van Justitie. Aldus Van de Vrie en Toet, a.w., p.169.
10 Zie het vonnis de president van de rechtbank Den Haag van 15 december 1999 onder 2, van welke feiten ook het hof is uitgegaan (zie het tussenarrest van het hof Den Haag van 28 maart 2002 onder 1).
11 Voorheen de Groep Verontruste Asieladvocaten en -Juristen.
12 Zie de inleidende dagvaarding onder 9.
13 NJ 2002, 632; AB 2002, 424 m.nt. B.P. Vermeulen. In zijn bijdrage aan de bundel Binnen 48 uur; Zorgvuldige behandeling van asielverzoeken?, A. Terlouw, red., Nijmegen 2003, gaat Vermeulen in op deze procedure ("Naar een nieuw Mosa-arrest? - De (on)toelaatbaarheid van de AC-procedure in het licht van de mensenrechtenverdragen"). In zijn bijdrage gaat hij er echter ten onrechte vanuit dat de VAJN en het NJCM het principaal cassatieberoep zouden hebben ingesteld omdat het hof de vorderingen gebaseerd op het ontbreken van een wettelijke grondslag en strijdigheid met mensenrechtenverdragen van de asielprocedure zou hebben afgewezen.
14 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 2 januari 2003 (art. 402 lid 2 in verbinding met art. 339 lid 2 Rv en art. 1 en 3 Algemene termijnenwet).
15 Op 17 januari 2003 heeft de Staat gevraagd tegen NJCM verstek te verlenen; nadat de P-G daartoe had geconcludeerd, is op 14 februari 2003 het verstek verleend.
16 Zie omtrent het (vermoedelijke) belang van deze cassatieprocedure de s.t. van de cassatieadvocaten van de VAJN.
17 Ook gepubliceerd in WPNR 2439 m.nt. EMM.
18 Zie hierover bijv. J.E.M. Polak, Burgerlijke rechter of bestuursrechter?, Deventer 1999, p. 14-15; G.E. van Maanen en R. de Lange, Onrechtmatige overheidsdaad, 3e druk, 2000, p. 42 e.v.; Hugenholtz/Heemskerk, 20ste druk, 2002, nrs. 30 en 32.
19 Zie bijv. art. 72 lid 3 Vw.
20 Zie over het onderscheid tussen bevoegdheid en ontvankelijkheid ook HR 28 februari 1992, NJ 1992, 687 m.nt. MS (Changoe), tevens gepubliceerd in AB 1992, 301, m.nt. FHvdB, rov. 3.2. Dit arrest maakte "een einde aan de uitzonderingspositie waarin de ambtenarenrechter ten opzichte van de gewone rechter verkeerde." (noot MS onder 1). Tot dit arrest diende de gewone rechter zich onbevoegd te verklaren wanneer eiser zijn vordering ook aan de ambtenarenrechter kon voorleggen. Vanaf dit arrest was de gewone rechter in een dergelijk geval wel bevoegd, maar diende eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
21 Bijv. HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723 m.nt. MS (Heesch/Van de Akker); HR 20 november 1987, NJ 1988, 843 m.nt. MS (Montenegro/Staat); HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 638 m.nt. MS (Vulhop/Amsterdam). Zie voorts: J.A.M. van Angeren, De gewone rechter en de bestuursrechtspraak (1998) p. 35 e.v.; E.C.H.J. van der Linden, Formele en materiële rechtskracht, 1998, hoofdstuk 3-5, en M.R. Mok en R.P.J.L. Tjittes, Formele rechtskracht en overheidsaansprakelijkheid, RMTh 1995, p. 383-404.
22 Hoewel het oorspronkelijk de bedoeling van de wetgever was deze bepaling vijf jaar na de inwerkingtreding van de Awb op 1 januari 1994 af te schaffen, is daar inmiddels op terug gekomen en zal geen bezwaar- en beroepsmogelijkheid tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels mogelijk worden gemaakt. Zie hierover: Polak, a.w., p. 56-62. De beslissing om art. 8:2 Awb te handhaven is te vinden in TK 1997-1998, 26 024, nr. 9, p. 74. Overigens ging men er in 1996 nog vanuit dat art. 8:2 Awb wel geschrapt zou gaan worden. In zijn preadvies voor de Vereniging voor Wetgeving en Wetgevingsbeleid liep Lubberdink dat jaar vooruit op de vormgeving van het beroep tegen algemeen verbindende voorschriften bij de administratieve rechter (Preadvies H.G. Lubberdink, Beroep tegen algemeen verbindende voorschriften).
23 Bijv. HR 24 januari 1969, NJ 1969, 316 m.nt. HD (Pocketbooks), HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360 m.nt. MS (LSV), HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251 m.nt. MS (Landbouwvliegers) en HR 20 november 1987, NJ 1988, NJ 1988, 843 m.nt. MS (Montenegro/Staat). In het arrest LSV heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat wanneer een algemeen verbindend voorschrift onverbindend is, daarmee de onrechtmatigheid gegeven is. Van onverbindendheid is in ieder geval sprake in geval van strijd met een hogere regeling. Zie hierover ook Polak, a.w., p. 18-29. Van Maanen en De Lange, a.w., p. 140-141 wijzen erop dat de burgerlijke rechter niet de onverbindendheid van een algemeen verbindend voorschrift voor iedereen kan uitspreken. Hij kan slechts de wet buiten toepassing laten met betrekking tot de bij de procedure betrokken partijen. Dat neemt overigens niet weg dat een dergelijke uitspraak een zekere 'uitstraling' zal hebben buiten de procedure.
24 A.J. Bok, Rechterlijke toetsing van regelgeving, diss. Groningen 1991 (p. 4-6) zet overzichtelijk uiteen welke mogelijkheden bestaan om algemene regels door de rechter te laten toetsen op strijd met overige rechtsregels: 1) de onzelfstandige toetsing door het inroepen van de exceptie van onverbindendheid (dit beroep kan worden gedaan in een administratiefrechtelijke procedure tegen een beschikking van een bestuursorgaan, 2) de zelfstandige wijze van toetsing via een actie uit onrechtmatige wetgeving (onrechtmatige daad) en 3) toetsing n.a.v. een vernietigingsberoep, in Nederland niet mogelijk gezien het huidige 8:2 Awb. In hs. 3 gaat Bok verder in op het primaat van de bestuursrechter.
Polak, a.w., p. 61, wijst er op dat het "vrijwel communis opinio" is dat de verbindendheid van een algemeen verbindend voorschrift in het kader van een beroep tegen een uitvoeringsbeschikking aan de orde kan komen en dat dat zelfs het geval zou zijn indien wel beroep bij de bestuursrechter tegen een algemeen verbindend voorschrift open zou staan.
25 Tevens gepubliceerd in AB 1997, 1 m.nt. Th.G. Drupsteen.
26 Zie rov. 3.4.3. van het arrest.
27 Deze korte weergave van de overwegingen van de Hoge Raad ontleen ik aan de noot van Scheltema bij het arrest in de NJ onder 4.
28 Scheltema wijst er in zijn noot onder HR 23 januari 1998, NJ 1998, 525 (onder 8) op dat de Hoge Raad van oordeel is dat naarmate duidelijker is dat de waarborgen tekort schieten of het volgen van een bepaalde rechtsgang minder goed verlangd kan worden, er ook meer redenen bestaan de burgerlijke rechter direct te kunnen benaderen. Hij noemt de zaak Leenders/Ubbergen een "zeer bijzonder geval [waar] een in beginsel wel bestaande bestuursrechtelijke rechtsweg toch niet gevolgd hoefde te worden." Het criterium uit Leenders/Ubbergen lijkt te zijn gevolgd door de rechtbank Den Haag in het vonnis van 6 september 2000, JV 2000, 224 m.nt. K.M. Zwaan en J.W.A. Fleuren. De rechtbank achtte eisers, o.a. Vereniging VluchtelingenWerk Nederland, ontvankelijk in hun vordering inhoudende dat het wijzigingsbesluit betreffende de opvang van zg. 'herhaalde aanvragers' en Dublinclaimanten een schending van het grondrecht op bestaanszekerheid inhield. Bij dit wijzigingsbesluit werd een eind gemaakt aan de opvang voor deze groep asielzoekers. De rechtbank oordeelde dat voor de asielzoekers weliswaar een administratiefrechtelijke procedure openstond, maar deze procedure neemt geruime tijd in beslag (6 tot 10 weken) en in die tijd zou de asielzoeker iedere vorm van opvang worden onthouden. Daarom diende in dat geval volgens de rechtbank "(...) aanvullende rechtsbescherming te worden geboden in die zin dat de rechtmatigheid van de regeling ook voordat zich een concreet geval voordoet aan de rechter (...) te kunnen worden voorgelegd."
29 In het reeds aangehaalde artikel van Mok en Tjittes (par. 6), gepubliceerd voordat de HR het arrest Leenders/Ubbergen wees, wijzen schrijvers erop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen direct werkende regelgeving en indirect werkende regelgeving. Direct werkende regelgeving is regelgeving die voor een ieder die zich eraan houdt, schade meebrengt. De burgerlijke rechter dient in een dergelijk geval, bij gebreke van directe toetsing door de administratieve rechter, aanvullende rechtsbescherming te bieden. In het geval van indirecte regelgeving is dat niet zo.
In het geval van de 48-uursprocedure is geen sprake van directe werking. Pas op het moment dat de asielzoeker wordt geconfronteerd met de vrijheidsbeperkende maatregelen ervaart hij de werking ervan en op dat moment kan hij terecht bij de bestuursrechter.
30 Zie de uitspraak van de AbRvS van 4 oktober 2001 waar ik onder 1.10 van deze conclusie naar verwijs.
31 Zie de eerste zin van rov. 3.3 in verbinding met de eerste zin van rov. 4.1 van het tussenarrest.
32 Zie hiervoor onder 1.4.
33 Dit staat in cassatie ook niet ter discussie; ik verwijs naar de s.t. namens de VAJN onder 26.
34 H.D. Van Wijk, W. Konijnenbelt en R.M. van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, twaalfde druk, 2002, p. 679.
35 Rb. Den Haag, zp. Amsterdam, 20 april 2001, JV 2001, 134.
36 AbRvS, 29 mei 2001, JV 2001, 165.
37 Zie daarover: de inleiding van L.C.M. Meijers, weergegeven in H.E. de Boer, W.H. van Boom en J. de Hullu (red.), Rechtsmiddelen van de toekomst, 1994, p. 110; R. Lawson, Rechtsmiddelen in en om Straatsburg, Ars Aequi 2001, p. 875-881; P. van Dijk en G.J.H. van Hoof, Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, derde druk 1998, p. 422. In zijn recente proefschrift gaat Kuijer in op de toepassing van art. 6 EVRM ten aanzien van de procedure bij de bestuursrechter: M. Kuijer, The blindfold of Lady Justice, diss. Leiden 2004, par. 4.5.
Ik verwijs voorts naar Bloembergen in zijn noot bij HR 28 mei 1999, NJ 1999, 508 "Als een rechter die aan de vereisten van art. 6 voldoet in een procedure die aan de vereisten van dit artikel voldoet, een oordeel heeft gegeven, kan een partij dat oordeel niet nadien met een tegen de executie gerichte actie uit onrechtmatige daad tot onderwerp van een nieuw geding maken, ook niet op de grond dat dit oordeel strijdig zou zijn met het EVRM."
38 De asielzoeker kan ook bij de bestuursrechter in beroep komen tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag. De werking van de beschikking wordt door het beroep echter niet opgeschort. Tegen het niet opschorten van de werking van het besluit (en daarmee de dreigende uitzetting) kan een voorlopige voorziening worden aangevraagd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hoofdstuk C4/17-2 en C4/17-3 Vc).
39 In de wetsgeschiedenis betreffende art. 3:305a BW (collectieve actie) wordt ook naar dit arrest verwezen en vermeld dat voor een collectieve actie geen plaats is wanneer elders een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bestaat waarin de aan de vordering ten grondslag liggende vraag kan worden betrokken. TK 1991-1992, 22 486, nr. 3, p. 6-7.
40 Overigens betwist de VAJN ook niet dat in zoverre het Iusta Causa-arrest aan ontvankelijkheid van de VAJN in de weg staat (s.t. onder 14-16).
41 Zie Kuijer/Steenbergen, a.w., p. 405 voetnoot 30. G.M.H. Hoogvliet, De Awb en het vreemdelingenrecht, 2001, p.47, merkt in dit verband op dat bestudering van de parlementaire geschiedenis de indruk geeft dat de bedoeling inderdaad is geweest om de kring van procesgerechtigden te beperken en dat dat toch neerkomt op een vorm van beperking van het begrip 'belanghebbende'.
42 Tevens gepubliceerd in AB 2003, 464, m.nt. Sew.
43 Bevestigd in een uitspraak van 12 januari 2004, JV 2004, 82 m.nt. PB.
44 Voor de criteria waaraan een belanghebbende moet voldoen wil hij als zodanig worden aangemerkt, verwijs ik naar Van Wijk/Konijnenbelt/Van Male, a.w., p. 62-73.
45 Uit de s.t. van de Staat (onder 2.4) blijkt zelfs nadrukkelijk dat hij erkent dat deze procedure draait om de "rechtsgevolgen van de 48-uursprocedure voor individuele vreemdelingen en asielrecht hulpverleners". Aldaar erkent de Staat voorts dat VAJN in deze procedure (mede) de belangen van haar leden (zijnde "in het asiel- en vreemdelingenrecht gespecialiseerde advocaten en juristen", zie inleidende dagvaarding van 25 oktober 1999 onder 2.) behartigt. Deze belangenbehartiging door de VAJN van haar eigen leden staat niet ter discussie.
46 Indien de bestuursrechter een individuele asielrecht hulpverlener desalniettemin niet als belanghebbende aanmerkt in de lijn met de in de literatuur genoemde, in de praktijk gebleken terughoudende opstelling, dan is hij bij de burgerlijke rechter wel ontvankelijk. De VAJN is dan op grond van art. 3:305a BW bevoegd deze rechtsvordering tot bescherming van de individuele asielrecht hulpverleners in te stellen.