13. Van toereikend bewijs voor zwaar lichamelijk letsel was onder meer sprake in de volgende gevallen:
- het aanbrengen van een tatoeage, in aanmerking nemend dat de verwijdering van de door verdachte op de buik van het slachtoffer aangebrachte tatoeage een pijnlijk en problematisch proces was geweest waardoor zij vele maanden haar beroep als balletdanseres niet had kunnen uitoefenen (HR 22 mei 1990, NJ 1991, 93 m.nt. 'tH);
- een linkerduimfractuur en peesletsel (HR 22 december 1992, NJ 1993, 385; de Hoge Raad liet de uitspraak van het Hof in stand met een aan art. 101a oud RO ontleende formulering, in afwijking van de conclusie);
- gebroken jukbeen en gescheurde oogkas, een gedetailleerde verklaring van een kaakchirurg van hetgeen deze mede aan de hand van een röntgenologisch onderzoek had geconstateerd met betrekking tot het aan het slachtoffer toegebrachte letsel, alsmede welke medische handelingen hij in het ziekenhuis had moeten verrichten aan het slachtoffer (reponeren van het jukbeen in algehele anaesthesie) ( HR 12 oktober 1999, LJN ZD1568);
- het slachtoffer had een schotverwonding in het (onder)been opgelopen, een kogel was zijn been aan de voorzijde binnengedrongen en had het aan de achterzijde verlaten, als gevolg van deze verwonding was het slachtoffer van de trap gerold en bewoog hij zich hinkend voort, moest hij zich in het ziekenhuis onder behandeling en stellen en kreeg daar een gipsverband om zijn been dat er na enige dagen nog steeds om zat (HR 16 mei 2000, NJ 2000, 510);
- het slachtoffer had schotverwondingen opgelopen als gevolg waarvan hij hevige pijn in de borst voelde, een kogel was diens bovenlichaam binnengedrongen langs de linkerborstzijde en had dat verlaten ter hoogte van het schouderblad net naast de oksel, beide verwondingen hadden een doorsnede van twee centimeter, de door de arts geschatte genezingsduur bedroeg zes weken (HR 5 december 2000, NJ 2001, 99);
- een aantal ribfracturen en een neusfractuur (HR 13 maart 2001, NJ 2001, 329 m.b.t. slachtoffer B);
- wonden in het gezicht; het slachtoffer was met kracht met een steen in het gezicht geslagen en die steen had hem op zijn voorhoofd en zijn neus geraakt; in het ziekenhuis waren diverse scheurwonden geconstateerd, bestaande uit een zigzagwond van 5 cm op het voorhoofd, een zigzagwond op de bovenlip en een wondje op de neusbrug; de scheurwonden waren alledrie gehecht en de genezingsduur was door de behandelend arts op vier weken geschat; het slachtoffer hield blijvende ontsierende littekens in het gelaat over aan zijn verwondingen (HR 22 januari 2002, LJN AD7021);
- een gebroken binnenenkel van de rechtervoet en letsel dat bestond uit meerdere ribfracturen aan de linkerzijde, terwijl het slachtoffer meer dan twee jaren na de feiten nog kampte met de gevolgen van onder meer de ribfracturen en bovendien als gevolg van het letsel voor tweederde invalide is verklaard; daaraan doet niet af dat de in Nederland opgemaakte medische verklaringen op zichzelf geen mededelingen bevatten omtrent de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (HR 1 oktober 2002, LJN AE5663);
- verschillende over het gehele lichaam van het tweejarige slachtoffer verspreid aanwezig zijnde beetwonden, bestaande uit huidverkleuringen, onderhuidse bloedingen, huidafschavingen en open wonden, klaarblijkelijk stelselmatig toegebracht, door het Hof kennelijk in zijn totaliteit beschouwd (HR 15 oktober 2002, LJN AE5618, NS 2002, 265);
- eerste- en tweedegraads brandwonden over ongeveer 15% van het lichaamsoppervlak (HR 25 februari 2003, LJN AF3313);
- een zygomafractuur en een orbitabodemplaatfractuur (HR 3 juni 2003, LJN AF6545; de Hoge Raad liet de uitspraak van het Hof in stand met een aan art. 81 RO ontleende formulering, in afwijking van hetgeen ambtshalve was geconcludeerd);
- besmetting met het HIV-virus (HR 24 juni 2003, NJ 2003, 555);
- een elleboogfractuur, waaraan het slachtoffer moest worden geopereerd, die er volgens de chirurg niet goed uitzag en die na negen maanden nog niet was hersteld, alsmede bloeduitstortingen (HR 23 december 2003, LJN AL9063);
- een aantal ribfracturen en een neusfractuur (HR 20 januari 2004, LJN AN9372);
- een lichte hersenbloeding, een kaakfractuur en gekneusde ribben; het slachtoffer had twee weken in het ziekenhuis gelegen en had een maand na het incident nog steeds pijn aan zijn ribben en een dood gevoel in zijn handen en liep toen nog steeds moeilijk (HR 16 maart 2004, LJN AO2714);
- de neus van het slachtoffer stond naar links door een fractuur; er was zoveel zwelling dat de neus pas na drie dagen onder narcose rechtgezet kon worden; de neus bleek daarna onvoldoende stabiel en vijf maanden na de eerste operatie was opnieuw een operatie onder narcose noodzakelijk; daarbij heeft een volledige neuscorrectie plaatsgevonden (HR 23 maart 2004, LJN AO2624);
- hersenletsel/hersenbloeding (HR 11 mei 2004, LJN AO5703).