1 Beschikkingen van de rechtbank Breda van 25 januari 2002 (onder 1, 2 en 3.1) en van 23 juli 2002, alsmede de beschikking van het hof Den Bosch van 22 mei 2003 onder 2 en 4.1.
2 Het betekeningsexploot bevindt zich in het B-dossier als productie 4.
3 Het verzoekschrift is op 21 augustus 2003 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
4 De productie betreft een afdruk van een e-mailbericht van de advocaat van [eiser] die hem in hoger beroep heeft bijgestaan, gericht aan de advocaat die in cassatie voor [eiser] optreedt. Het bericht bevat een verslag van de mondelinge behandeling bij het hof.
De feitelijke grondslag van de middelen kan echter slechts worden gevonden in de bestreden uitspraak en de stukken van het geding (art. 419 Rv). Deze productie zal ik dan ook niet betrekken bij de beoordeling van het cassatieverzoek.
5 Na het toegewezen verzoek tot verlenging van de verweertermijn is op 24 oktober 2003 het verweerschrift ter griffie ingekomen.
Beide partijen hebben een procesdossier overgelegd. In het A-dossier ontbreken enkele stukken die wel door [verweerster] zijn overgelegd, te weten het betekeningsexploot van 25 oktober 2002 (prod. 4 A), een brief van de procureur van [verweerster] aan de griffier van de rechtbank Den Bosch van 3 maart 2003 (moet zijn: hof Den Bosch - W-vG), brief hof Den Bosch aan partijen van 25 maart 2003, brief procureur [eiser] aan hof Den Bosch van 7 april 2003 met producties en brief procureur [eiser] aan hof Den Bosch van 10 april 2003 (producties 7 t/m 10 A).
6 Wet van 24 december 1997, Stb. 1997, 772 (in werking getreden op 1 april 1998).
7 Zie over deze situatie en de andere mogelijkheid van art. 1:207 lid 1 BW: TK, 1995-1996, 24 649, nr. 3, p. 20 e.v. Zie ook P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, derde druk (2002), p. 188 e.v; Asser-De Boer, 1998, nr. 785z-785ff.
8 TK, 1996-1997, 24 649 en 25 189, nr. 35, p. 31.
9 HR 22 september 2000, NJ 2001, 647 m.nt. JdB. Zie ook Asser-De Boer, nr. 785z en 785f.
10 Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof blijkt dat door de advocaat van [eiser] pleitnotities zijn overgelegd die slechts gedeeltelijk ter zitting zijn voorgelezen, namelijk tot punt 24 (p. 3 proces-verbaal). In de productie die is overgelegd bij het verzoekschrift tot cassatie, wordt gesteld dat volgens de toenmalige advocaat van [eiser] deze weergave in het proces-verbaal niet juist is en dat de pleitnotities integraal zijn voorgedragen. Met een verwijzing naar voetnoot 4 ga ik niet verder in op de inhoud van deze productie.
11 Anders dan in het verweerschrift lees ik hierin niet een klacht over het niet honoreren van een verzoek om een deskundigenonderzoek.
12 Een dergelijke opstelling van [eiser] is bovendien begrijpelijk in het licht van de bereidheid van [verweerster] om aan een DNA-test mee te werken, zie onder 23 van het verweerschrift in appel.
13 Art. 806 lid 2 Rv. bepaalt dat de art. 799 tot en met 805 eerste lid van overeenkomstige toepassing zijn in hoger beroep. Burgerlijke Rechtsvordering, Doek, art. 800, aant. 3 spreekt in dit verband over "informanten".
14 Verzoekschrift tot cassatie, p. 11.
15 Dit wordt door [eiser] ook nadrukkelijk erkend bij de bespreking van deze klacht (verzoek tot cassatie p. 4).
16 Onder meer HR 19 maart 1975, NJ 1976, 267; HR 27 september 2000, NJ 2001, 221. EHRM 9 juli 2002, nr. 48334/99 (Polman vs The Netherlands), www.echr.coe.int/ onder "Judgments and decisions".