"4.5 Grieven 1 en 2 klagen dat de rechtbank ten onrechte uit het oog heeft verloren dat het UWV naast het GMD een zelfstandige zorgvuldigheidsverplichting jegens [eiser] in acht had te nemen en dat die verplichting in de gegeven omstandigheden meebracht dat het UWV aanleiding had behoren te vinden, zowel in 1971 als nadien, [eiser] te informeren omtrent de medische redenen voor zijn arbeidsongeschiktheid en hem nader medisch te laten onderzoeken. Behoorlijke dossierstudie had zonder meer tot de conclusie moeten leiden dat nader onderzoek was geboden. Door dit na te laten heeft het UWV met zijn belangen onvoldoende rekening gehouden en zich jegens hem schuldig gemaakt aan willekeurig bestuur, aldus [eiser], die zich hierbij met name baseert op de brieven van de zenuwarts [betrokkene 1] (van 12 november 1968) en van de klinisch psycholoog [betrokkene 3] (van 23 december 1997), welke reeds in het beroepen vonnis van de rechtbank, in 1.a en 1.f, gedeeltelijk zijn weergegeven.
4.6 De grieven zien eraan voorbij dat voorafgaand aan de hiervoor genoemde beslissing van 13 mei 1971 van de bedrijfsvereniging [eiser] reeds een aantal malen medisch was onderzocht en dat in de daarvan opgemaakte verslagen zijn geestesgesteldheid telkens tot bijzondere aantekeningen heeft geleid. Zo verklaart zijn toenmalige huisarts [betrokkene 4] in een geneeskundige verklaring van 30 augustus 1968 dat hij, [eiser], "lijdende is aan krankzinnigheid asociale agressieve psychopathie" en dat zijn plaatsing in een gesticht voor krankzinnigen "noodzakelijk" was. Voornoemde zenuwarts [betrokkene 1], verbonden aan het psychiatrisch centrum St. Servatius te Venray, stelt in zijn verslag aan [betrokkene 4] van 12 november 1968 als diagnose: psychomotorische equivalenten bij temporele epilepsie. Vervolgens geeft de verzekeringsarts [betrokkene 5] in zijn onderzoeksverslag aan de GMD van 12 maart 1971 als diagnose: 1) psycho mentale stoornissen 2) epileptische equivalent; waarna de aan de GMD verbonden verzekeringsdeskundige [betrokkene 2] bij zijn onderzoek van [eiser] op 6 april 1971 de volgende diagnose op het daarvan opgemaakte verslag aantekent: psychopathie met epileptoforme stam-disregulatie met gedragsstoornissen en EEG afwijkingen. In zijn onderzoeksbevindingen staat zowel bij het onderdeel Algemene indruk als bij de rubriek Psyche "psychopaat" genoteerd. Zowel [betrokkene 5] als [betrokkene 2] is van oordeel dat [eiser] in de toekomst nog slechts onder beschutte omstandigheden tot werken in staat zal zijn.
4.7 Gelet op deze onderzoeksbevindingen kan niet worden gezegd dat het UWV bij zijn beslissing van 13 mei 1971 over één nacht ijs is gegaan. [Eiser] is een aantal malen onderzocht en de bevindingen van de zenuwarts [betrokkene 1] noch die van de klinisch psycholoog [betrokkene 3] brengen mee dat thans moet worden geoordeeld dat die beslissing lichtvaardig is genomen, teminder nu de bevindingen van [betrokkene 1] onderdeel uitmaken van de latere rapportages van de GMD.
4.8 Hierbij komt nog dat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tegen de beslissing van 13 mei 1971 beroep in te stellen bij de Raad van Beroep. Derhalve dient van de juistheid van die beslissing te worden uitgegaan. Weliswaar is [eiser] eerst in 1991 weer op arbeidsongeschiktheid onderzocht, maar uit niets blijkt dat hij op enig moment in de tussenliggende periode van 20 jaren een verzoek tot herkeuring heeft gedaan. Aan herhaalde verzoeken van het UWV om informatie met betrekking tot zijn verdiensten uit zijn eigen bouwmaterialenbedrijf gaf hij geen gehoor, waarna zijn uitkering is stopgezet.
4.9 Het voorgaande voert tot de slotsom dat onvoldoende is gebleken dat [eiser] in zijn arbeidsongeschiktheidsperiode serieuze stappen heeft ondernomen om niet langer geheel of gedeeltelijk als arbeidsongeschikt te worden aangemerkt. Daarnaast is evenmin gebleken van omstandigheden, die meebrengen dat het UWV zich in die periode ten opzichte van [eiser] niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. Naast de bevindingen van meergenoemde [betrokkene 2] uit 1978, zijn hierbij ook de inhoudelijk gelijkluidende rapportages van andere deskundigen van de GMD - van 26 november 1981 en van 19 december 1991 - van belang.
4.10 Voor zoveel [eiser] klaagt dat hij ten onrechte in het ongewisse is gelaten omtrent de redenen van zijn arbeidsongeschiktheid, heeft het UWV met juistheid tot verweer aangevoerd dat die klacht afstuit op de brief van 25 februari 1977 van de S.O.S. Hulpdienst te Heerlen aan het Sociaal Fonds van de Bedrijfsvereniging van de Bouwnijverheid, waarin met zoveel woorden wordt vermeld dat [eiser] op psychische gronden ongeschikt is als werknemer deel te nemen aan het arbeidsproces en dat [eiser] zich tot die dienst heeft gewend met het verzoek hem te helpen uit de bestaande impasse te geraken. Grieven 1 en 2 zijn derhalve in al hun onderdelen vergeefs voorgedragen.
4.11 Grief 3 borduurt voort op de grieven 1 en 2. [Eiser] betoogt daarin dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet valt in te zien dat de schade, die hij heeft geleden door het hanteren van begrippen als "psychopathie", aan de GMD of het UWV moet worden toegerekend. Zonder behoorlijk onderzoek hadden dergelijke termen niet mogen worden gebruikt en door dat ten onrechte wel te doen heeft het UWV een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven geroepen, welk risico zich heeft verwezenlijkt, waardoor het causaal verband tussen de gemaakte fout en de ontstane schade in beginsel is gegeven, aldus [eiser].
4.12 Hiervoor is reeds vastgesteld dat het UWV zich bij de beslissing van 13 mei 1971 noch nadien - door [eiser] onverkort voor arbeidsongeschikt te houden - in strijd met zijn jegens [eiser] bestaande zorgvuldigheidsverplichting heeft gedragen. Anders dan [eiser] tot uitgangspunt neemt, kan het het UWV daarnaast niet worden toegerekend in welke termen de GMD medisch advies uitbrengt. De GMD en het UWV kunnen niet met elkaar worden vereenzelvigd. Hierop strandt de grief.
4.13 Grief 4 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het UWV niet aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade en is door het falen van de grieven 1 tot en met 3 eveneens vergeefs voorgedragen.
4.14 Grief 5 betoogt dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot medische rehabilitatie heeft afgewezen.
4.15 Voor zoveel de grief op onrechtmatig handelen van het UWV is gegrond, deelt deze het lot van de eerder besproken grieven, die immers eveneens daarop waren gebaseerd.
4.16 Voor zoveel de grief is gegrond op de brief van 15 oktober 1999 van SFB Uitvoeringsorganisatie aan de raadsman van [eiser], waarin wordt medegedeeld dat de verzekeringsarts tot het schrijven van een rectificatiebrief aan [eiser] bereid is, valt niet in te zien welk belang [eiser] thans nog heeft bij een brief, die verder gaat dan de brief van 20 oktober 1999 (...), nog daargelaten dat UWV in staat noch bevoegd moet worden geacht tot het schrijven van dergelijke - medische - brieven. Ook deze grief faalt derhalve."