1 Ontleend aan rov. 1.1-1.6 van het vonnis van de rechtbank van 31 oktober 2001, waarvan het hof blijkens rov. 1 van het bestreden arrest ook is uitgegaan. Het hof heeft in rov. 2 nog een samenvatting van de feiten gegeven, en een aanvulling daarop (zie hierna 2.7).
2 [Eiseres] heeft bij deze gelegenheid ook haar eis enigszins gewijzigd.
3 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 4 augustus 2003 (2 augustus 2003 viel op een zaterdag).
4 Zie hieromtrent bijv. R.P.J.L. Tjittes, De hoedanigheid van contractspartijen, diss. 1994, pp. 167-180; M.P. Bongard en T.H.M. van Wechem, Mededelingen van de verkoper en het leerstuk van de conformiteit, NTBR 1995, pp. 115-118; P. Klik en A.H.F.M. Wijers, Dwaling, conformiteit en garantie; Vervagende grenzen in het kooprecht, TvC 1995, pp. 77-86; J.H. Nieuwenhuis, Wat mogen koper en verkoper van elkaar verwachten? Digitale en analoge werking van redelijkheid en billijkheid, WPNR 1998, 6304, pp. 155-157; J. Dammingh, Aansprakelijkheid voor gebrek aan onroerende zaak; Non-conformiteit en schadevergoeding, Advocatenblad 2000, pp. 215-222; Asser/Hijma 5-I, Koop en ruil (2001), nrs. 325-348, pp. 290-314; P.E.M. Kleijn in M.M. van Rossum e.a., Garanties in de rechtspraktijk, 2002, pp. 217-255; A.G. Castermans en H.B. Krans T&C (2003), art. 7:17, nrs. 1-3; W.G. Huijgen, Koop en verkoop van onroerende zaken, 2003, pp. 66-73; P. Klik, Koop en consumentenkoop, 2004, pp. 38-41 en 49-54 en M.B.M. Loos, Consumentenkoop (Mon. NBW B65b), 2004, pp. 45-51.
5 Wet van 6 maart 2003, Stb. 2003, 110, ter uitvoering van de EG richtlijn 99/44 van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, PbEG L171/12.
6 Ingevolge art. 196 lid 1 Overgangswet NBW is het nieuwe art. 7:17 BW toepasselijk op koopovereenkomsten die vóór de inwerkingtreding zijn gesloten na het verstrijken van een jaar na het in werking treden van de wet, dus per 1 mei 2004. De zaak moest daarom (en op grond van art. 74 lid 3 OW) door het hof (arrest van 2 mei 2003) op basis van oud recht beoordeeld worden, zoals ook gebeurd is. Dan is ingevolge art. 74 lid 4 OW ook de toepasselijkheid van dat recht voor de HR gegeven.
7 Zie Kamerstukken II (2000-2001), 27 809, nr. 3 (MvT), pp. 4-6, 18 en 26: de bepalingen uit de richtlijn die tot de wijzigingen hebben geleid noopten strikt genomen niet tot aanpassing.
8 De conformiteitseis van lid 1 wordt ook uitgewerkt in leden 3 en 4.
9 Zie hieromtrent (ook buiten het leerstuk van de non-conformiteit) bijv. A.G. Castermans, De mededelingsplicht in de onderhandelingsfase, diss. 1992; M.M. van Rossum, Gebreken bij de koop van een old-timer, NTBR 1994, pp. 224-228; Bongard en Van Wechem, a.w. NTBR 1995, pp. 115-118; M.A.B. Chao-Duivis, Dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst, diss. 1996, pp. 260-297; A.G. Castermans, Mededelingsplicht en onderzoeksplicht bij dwaling: HR 10 april 1998, RvdW 1998, 84C, NbBW 1998, pp. 90-91; J. Dammingh, De mededelingsplicht van de verkoper en de onderzoeksplicht van de koper, WPNR 1998, 6327, pp. 567-571; P. Klik, De verhouding tussen spreek- en onderzoeksplicht, NTBR 1998, pp. 295-300; Nieuwenhuis, a.w. WPNR 1998, 6304, pp. 155-157; M.M. van Rossum, Opmerkingen over de onderzoeksplicht van de koper en de relativeringstendens, Praktisch Procederen 2000, pp. 7-11; Asser/Hijma 5-I, 2001, nrs. 233-237, 242, 243, 335-337 en 342, pp. 222-226, 229-231, 298-300, 304 en 305; J.J. Dammingh, Bemiddeling door de makelaar bij de koop en verkoop van onroerende zaken, diss. 2002, pp. 211-222; M.R. Oranje en S.K. Schreurs, De betekenis van het inschakelen van deskundigen bij koopovereenkomsten; Een overzicht in verband met de grens tussen onderzoeks- en mededelingsplicht, Bouwrecht 2002, pp. 945-952; Kleijn in Van Rossum e.a., a.w. 2002, pp. 238-243; losbl. Verbintenissenrecht (Hijma), art. 228, aant. 84-88 en 139-145 en Klik, a.w. 2004, pp. 51-54.
10 Zie expliciet over de mededelingsplicht van de verkoper op grond van art. 7:17 BW bijv.: Castermans, a.w. 1992, pp. 50 en 171-173; Castermans, a.w. NbBW 1998, pp. 90 en 91; Asser/Hijma 5-I, 2001, nrs. 233-237 en 342, pp. 222-226 en 305; Dammingh, a.w. 2002, pp. 212-216; Kleijn in Van Rossum e.a., a.w. 2002, pp. 240, 259 en 260 en Klik, a.w. 2004, p. 53.
11 Zie ook HR 10 april 1998, R97/022, NJ 1998, 666, m.nt. WMK (Offringa/Vinck c.s.), rov. 3.5.
12 Waarbij ik ook betrek de situatie dat (één der) partijen door een deskundige worden bijgestaan. Zie hieromtrent bijv. Tjittes, a.w. 1994, pp. 178 en 179; Asser/Hijma 5-I, 2001, nr. 236, pp. 224 en 225; Dammingh, a.w. 2002, pp. 236-251, Oranje en Schreurs, a.w. Bouwrecht 2002, pp. 945-952 en losbl. Verbintenissenrecht (Hijma), art. 228, aant. 86.
13 Zie het arrest Offringa/Vinck c.s., rov. 3.5.
14 Niet moet uit het oog worden verloren dat ook zonder dat een (schending van een) mededelingsplicht wordt aangenomen, sprake kan zijn van non-conformiteit als bedoeld in art. 7:17 lid 2 BW.
15 Zie HR 15 november 1957, NJ 1958, 67 m.nt. LEHR (Baris/Riezenkamp) en HR 21 januari 1966, NJ 1966, 183 m.nt. GJS (Booy/Wisman). Onlangs herhaald in HR 19 september 2003, C02/051, RvdW 2003, 146 (Marks/Albert Schweitzer Ziekenhuis).
16 Dit wordt met name afgeleid uit de woorden 'en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen'.
17 Zie de arresten in voetnoot 15.
18 Zie HR 30 november 1973, NJ 1974, 97 m.nt. GJS (Van der Beek/Van Dartel), HR 7 december 1984, nr. 12339, NJ 1985, 771 m.nt. CJHB (Türk/Van der Berg), HR 4 december 1987, nr. 13028, NJ 1988, 345 (Willart/Snijders), HR 21 december 1990, nr. 14017, NJ 1991, 251 (Van Geest/Nederlof), HR 10 april 1998, R97/022, NJ 1998, 666 m.nt. WMK (Offringa/Vinck c.s.) en HR 16 juni 2000, C98/310, NJ 2001, 559 m.nt. JH (L.E. Beheer/Stijnman).
Hoewel deze regels in het kader van het dwalingsleerstuk zijn ontwikkeld, wordt algemeen aangenomen dat deze ook van toepassing zijn op de rechtsfiguur non-conformiteit. Zie expliciet bijv. Van Rossum, a.w. Praktisch Procederen 2000, p. 7; Asser/Hijma 5-I, 2001, nr. 342, p. 304 en Klik, a.w. 2004, p. 52.
19 Het vaststellen van het bijzonder gebruik van een specifieke zaak laat ik hier verder buiten beschouwing.
20 Zie bijv. Asser/Hijma 5-I, 2001, nr. 345, p. 307; Kleijn in Van Rossum e.a., a.w. 2002, pp. 223-224 en Loos, a.w. 2004, p. 49.
21 HR 12 februari 1999, C97/275, NJ 1999, 584 (Dohrmann c.s./Goorhuis c.s.).
22 Hof Den Bosch 23 september 2002, LJN AF0064 en Rb. Arnhem 14 mei 2003, TvC 2003, pp. 224-227.
23 Pres. Rb. Alkmaar 24 juni 1999, KG 1999, 183 (Hoogers/Bot c.s.) en Rb. Breda 22 augustus 2000, TMA 2001, pp. 51-53 (Bontenbal c.s./Buuron).
24 Pres. Rb. Groningen 7 december 1992, TvC 1995, pp. 113-116 m.nt. M.A.M.C. van den Berg, HR 2 april 1999, C97/216, NJ 1999, 585 (Van den Broek c.s./Van Dael) en Rb. Arnhem 7 mei 2003, TvC 2003, pp. 308-311.
25 Vgl. de zaak die leidde tot HR 23 mei 2003, C01/302, JOL 2003, 296 (Swaan /Tjeerdsma) (cassatieberoep door de Hoge Raad verworpen met toepassing van art. 81 RO).
26 Rb. Roermond 30 juli 1998 en 27 januari 2000, BR 2000, 788 en Rb. Zutphen 7 december 2000, Prg. 2002, 5859 (Van den Heuvel c.s./Lankhorst c.s.).
27 Vgl. Hof Den Bosch 23 september 2002, LJN AF0064, waar dit ook indirect aan de orde kwam.
28 Rb. Roermond 30 juli 1998 en 27 januari 2000, BR 2000, 788.
29 Leidend tot HR 23 mei 2003, C01/302, JOL 2003, 296.
30 Kenbaar uit mijn conclusie in die zaak, onder 3.9.
31 Pres. Rb. Groningen 7 december 1992, TvC 1995, pp. 113-116 m.nt. M.A.M.C. van den Berg.
32 Voor zover de literatuur (zie bijv. Asser/Hijma 5-I, 2001, nr. 345, p. 307; Kleijn in Van Rossum e.a., a.w. 2002, pp. 223-224 en Loos, a.w. 2004, p. 49) een ruime uitleg van 'normaal gebruik' onderschrijft, valt daaruit nog niet een onderschrijving van (de uitkomsten van) de boven aangehaalde (lagere) rechtspraak af te leiden. Als motivering voor een ruime uitleg wordt veeleer gegeven het (geheel andersoortige) argument dat niet te gauw in discussie zou behoeven te worden getreden over (al dan niet) overeengekomen 'bijzonder gebruik'.
33 Bijv. (als ze er zouden komen) te ontlenen aan gepubliceerde, niet of nauwelijks omstreden en niet met veel slagen om de arm omklede - en daarmee als 'norm' ervaren - Consumentenbond- of Bovag- of ANWB-statistieken.
34 Vgl. ook Pres. Rb. 's-Gravenhage 20 november 1996, KG 1997, 6 (Van der Velden/Van Santen), Hof Amsterdam 16 april 1998, NJ 1999, 453 (Teunissen/Van der Linden) en Pres. Rb. Alkmaar 24 juni 1999, KG 1999, 183 (Hoogers/Bot c.s.) (rov. 4.1-4.2).
35 Kunnen funderingsproblemen niet ook wel blijken mee te vallen? (Opmerking A-G).
36 Ook een onderzoeksplicht van de koper zelf kan een rol spelen.
37 Zie pleitnota in appel mr. E. Meijer, pp. 3 en 4.
38 Zie bijv. Castermans, a.w. 1992, pp. 77-79; R.J. Tjittes, Toerekening van kennis van een externe deskundige, NJB 2001, pp. 7-15; Dammingh, a.w. 2002, pp. 239-251 en losbl. Verbintenissenrecht (Hijma), art. 228, aant. 84a. Vgl. Asser/Van der Grinten 2-I, De vertegenwoordiging (1990), nrs. 181-183, pp. 162-164.
39 In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat bij de toepassing van art. 42 Fw de wetenschap van een vertegenwoordiger van de bank aan de bank moest worden toegerekend