ECLI:NL:PHR:2005:AR5173

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00392/04
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Jörg Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oproeping verdachte in Frankrijk en nietigheid van de oproeping voor de zitting

In deze zaak gaat het om de vraag of de oproeping van de verdachte voor de zitting van 11 januari 2001 op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De verdachte, die in Frankrijk woonde, werd door het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 2 oktober 2003 veroordeeld voor rijden onder invloed, rijden zonder geldig rijbewijs en het opgeven van een valse naam. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de oproeping niet op de juiste wijze was gedaan, omdat deze niet op het verblijfadres in Frankrijk was verzonden. Het hof constateerde echter dat er geen akte van oproeping in het dossier aanwezig was, maar dat eerder was overwogen dat de oproeping per post naar het adres in Frankrijk was verzonden. Het hof oordeelde dat, hoewel de akte ontbrak, er van kon worden uitgegaan dat deze zich eerder in het dossier bevond.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de oproeping correct was geschied. De conclusie was dat het hof in eerdere samenstelling had vastgesteld dat de oproeping op de juiste wijze was verzonden, en dat het ontbreken van de akte in het dossier niet betekende dat de oproeping nietig was. De Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren om de uitspraak van het hof ambtshalve te vernietigen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr.00392/04
Mr. Jörg
Zitting 2 november 2004
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1. Verzoeker is door het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 2 oktober 2003 wegens rijden onder invloed, rijden zonder geldig rijbewijs en het opgeven van een valse naam veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, een geldboete van tachtig euro subsidiair één dag hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
2. Namens verzoeker heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt erover dat het hof ten onrechte heeft nagelaten de oproeping voor de zitting van de politierechter van 11 januari 2001 nietig te verklaren dan wel het hiertoe strekkende verweer ontoereikend heeft verworpen.
4. Blijkens het arrest van 2 oktober 2003 heeft het hof het beroep op nietigheid van de oproeping voor 11 januari 2001 als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat verdachte niet op de door de wet voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de zitting van 11 januari 2001, nu verdachte niet is opgeroepen op zijn verblijfadres in Frankrijk, welk adres bekend is bij de gemeente.
Deze oproeping dient derhalve nietig te worden verklaard.
Het hof constateert dat er thans geen akte van oproeping van verdachte, op het adres in Frankrijk, in het dossier aanwezig [is].
Bij de behandeling op de terechtzitting van 3 april 2003 is het beroep op de nietigheid van de oproeping voor de politierechter van 11 januari 2001, op de grond dat deze niet op de juiste wijze zou hebben plaatsgevonden, reeds door het hof (in een gedeeltelijke andere samenstelling) verworpen.
Daarbij is overwogen dat uit het dossier blijkt dat oproepingen voor de zitting van 11 januari 2001 op 15 december 2000 zijn uitgereikt aan de griffier en per post verzonden aan het adres van verdachte in Frankrijk. Hoewel de akte thans in het dossier ontbreekt, kan er van uit worden gegaan dat die akte zich indertijd bij de stukken bevond. Daarom wordt het verweer verworpen."
5. Blijkens het proces-verbaal van terechtzitting van 3 april 2003 heeft het hof het volgende overwogen:
"Uit het dossier blijkt dat de oproeping voor de zitting van 11 januari 2001 op 15 december 2000 is uitgereikt aan de griffier nu de verdachte blijkens de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie vanaf 27 november 2000 in Nederland zonder bekende woon- of verblijfplaats bekend stond. Bovendien is de oproeping per post verzonden naar het adres van verdachte in Frankrijk."
6. Het impliciete oordeel van het hof dat de oproeping voor de zitting van 11 januari 2001 correct is geschied is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Daarbij houd ik er rekening mee dat het hof (in een gedeeltelijk andere) samenstelling op 3 april 2003 heeft overwogen dat een oproeping voor de zitting van de politierechter van 11 januari 2001 is verzonden naar het adres van verzoeker in Frankrijk en er derhalve van uitgegaan kan worden dat die akte, hoewel op dat moment ontbrekend in het dossier, indertijd wel deel van de stukken uitmaakte. Het komt wel vaker voor dat een stuk door onduidelijke oorzaak plots niet (meer) in het dossier zit, terwijl het er eerder wel in heeft gezeten. Op de waarneming van het hof in eerdere samenstelling heeft het hof in latere samenstelling naar mijn oordeel mogen afgaan.
7. Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG