ECLI:NL:PHR:2005:AR6188
Parket bij de Hoge Raad
- L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van eiser tegen tussenarrest van het hof inzake onbevoegdheid in aannemingsovereenkomst
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van eiser tegen een tussenarrest van het gerechtshof te Leeuwarden. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.F. Thunnissen, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen verweerster, die niet verschenen was. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van aanneming van werk, waarbij eiser en zijn voormalige echtgenote verweerster hadden aangesproken tot betaling van een bedrag van Euro 12.189,44, inclusief rente en kosten. Verweerster had echter de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen, stellende dat de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen in het Bouwbedrijf 1992 (AVA 1992) van toepassing waren, en dat geschillen op basis van deze voorwaarden door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven moesten worden beslist.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de AVA 1992 geen deel uitmaakten van de overeenkomst en heeft de vordering van eiser afgewezen. Eiser ging in hoger beroep, maar het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van het hof, maar verweerster is in cassatie niet verschenen.
De Hoge Raad overweegt dat het tussenarrest van het hof niet kan worden aangevochten, omdat het hof de hoofdzaak voor verdere behandeling heeft terugverwezen naar de rechtbank. Volgens artikel 401a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan beroep in cassatie tegen een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld. Aangezien het hof geen andere bepalingen heeft vastgesteld en de overige uitzonderingen niet van toepassing zijn, kan eiser niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Hoge Raad is dan ook dat eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.