1 De feiten onder 2.1-2.8 zijn ontleend aan rov. 2a-h van het vonnis van de president van de rechtbank te Arnhem van 9 juli 1999, waarvan het hof blijkens rov. 3 van het bestreden arrest ook is uitgegaan. Par. 2.9.1 ontleen ik aan rov. 3 van het bestreden arrest.
2 In feitelijke instanties waren aan de zijde van Merck & Co ook Merck, Sharp en Dohme BV en Vianex SA betrokken. Ik duid deze drie partijen gezamenlijk aan als Merck (in enkelvoud).
3 Dat is het kort-gedingvonnis in eerste aanleg in onderhavige procedure.
4 Navraag bij de civiele administratie van de Hoge Raad heeft mij geleerd dat van dit arrest van 15 juni 2004 geen beroep in cassatie is aangebracht.
5 MvG van 25 september 2001, p. 10 e.v., nr. 26 e.v.
6 En dus niet strekken ten voordele van de twee andere oorspronkelijke eisers, A-G.
7 Het arrest dateert van 8 april 2003, de cassatiedagvaarding van 3 juni 2003.
8 MSD en Vianex zijn niet betrokken bij de cassatieprocedure.
9 Tussen de appeldagvaarding en de MvG zat een periode van ruim twee jaar.
10 Hiernaar wordt ook verwezen in de stukken van de nu voorliggende zaak.
11 HR 5 april 2002 (C00/197), NJ 2003, 356 m.nt. Gielen, IER 2002, nr. 37, p. 225 m.nt. HMHS.
12 Navraag bij de civiele administratie van de Hoge Raad heeft mij geleerd dat van het arrest van het Amsterdamse hof van 27 november 2003 geen beroep in cassatie is aangebracht.
13 De onderdelen 1-1.4 dienen ter inleiding.
14 HvJ EG 23 april 2002 (C-143/00), Jur. 2002, p. I-3759, BIE 2003, nr. 64, p. 401, IER 2002, nr. 38, p. 230 m.nt. HMHS (Boehringer/Swingward).
15 HvJ EG 12 oktober 1999 (C-379/97), Jur. 1999, p. I-6927, NJ 2000, 136, IER 2000, nr. 4, p. 25 (Pharmacia & Upjohn/Paranova).
16 MvG, onder 45 en pleitnota in appel, onder 11, 12 en 20.
17 MvG, onder 46 en pleitnota in appel, onder 23-25.
18 Bij een en ander herinner ik gaarne aan de beschouwingen van mijn ambtgenoot Langemeijer in zijn conclusie (in het executiegeschil tussen partijen) voor HR 5 april 2002, (C00/197), NJ 2003, 356.
19 Eerste Richtlijn 89/104/EEG van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, Pb. EG L40.
20 Eenvormige Beneluxwet op de merken van 19 maart 1962, Trb. 58, laatstelijk gewijzigd bij Protocol van 11 december 2001, Trb. 2002, 37.
21 Vgl. bijv. HvJ EG 11 juli 1996 (C-427/93, C-429/93 en C-436/93), Jur. 1996, p. I-3457, NJ 1997, 129 m.nt. DWFV onder 130 (Bristol-Myers Squibb e.a./Paranova), rov. 40; en HvJ EG 23 april 2002 (C-143/00), Jur. 2002, p. I-3759, BIE 2003, nr. 64, p. 401, IER 2002, nr. 38, p. 230 m.nt. HMHS (Boehringer/Swingward), rov. 18.
22 Importeurs opererend buiten de (bij prijsverschillen belang hebbende) organisaties/kartels van merkhouders c.s.
23 De rechtspraak van vóór de vaststelling van de merkenrichtlijn is gestoeld op de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen (de huidige artt. 28 en 30 EG). De richtlijnbepaling bouwt voort op deze rechtspraak en moet worden uitgelegd in het licht van de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen, zie bijv. HvJ EG 11 juli 1996 (C-427/93, C-429/93 en C-436/93), Jur. 1996, p. I-3457, NJ 1997, 129 (Bristol-Myers Squibb e.a./Paranova), rov. 27, 31, 40 en 41; HvJ EG 11 juli 1996 (C-71/94 t/m C-73/94), Jur. 1996, p. I-3603, NJ 1997, 130 m.nt. DWFV (Eurim-Pharm/Beiersdorf e.a.), rov. 27; en HvJ EG 20 maart 1997 (C-352/95), Jur. 1997, p. I-1729, NJ 1998, 379 (Phytheron/Bourdon), rov. 20.
24 Ik noem met name: HvJ EG 31 oktober 1974 (15/74 en 16/74), Jur. 1974, p. 1139 en 1147, BIE 1975, nrs. 2-3, p. 5 en p. 19 (Centrafarm/Sterling Drug en Centrafarm/Winthrop); HvJ EG 23 mei 1978 (102/77), Jur. 1978, p. 1139, NJ 1979, 336 m.nt. LWH, BIE 1979, nr. 10, p. 60 (Hoffmann-La Roche/Centrafarm); HvJ EG 11 juli 1996 (C-427/93, C-429/93 en C-436/93), Jur. 1996, p. I-3457, NJ 1997, 129 (Bristol-Myers Squibb e.a./Paranova); HvJ EG 11 juli 1996 (C-71/94 t/m C-73/94), Jur. 1996, p. I-3603, NJ 1997, 130 m.nt. DWFV (Eurim-Pharm/Beiersdorf e.a.); HvJ EG 20 maart 1997 (C-352/95), Jur. 1997, p. I-1729, NJ 1998, 379 (Phytheron/Bourdon); HvJ EG 4 november 1997 (C-337/95), Jur. 1997, p. I-6013, NJ 2001, 132 m.nt. Spoor onder nr. 134, BIE 1998, nr. 41, p. 195 m.nt. Ste, IER 1997, nr. 55, p. 224 (Dior/Evora); HvJ EG 11 november 1997 (C-349/95), Jur. 1997, p. I-6227, NJ 1999, 216 m.nt. DWFV, BIE 1998, nr. 49, p. 58 m.nt. JHS (Loendersloot/Ballantine); HvJ EG 12 oktober 1999 (C-379/97), Jur. 1999, p. I-6927, NJ 2000, 136, IER 2000, nr. 4, p. 25 (Upjohn/Paranova); HvJ EG 20 november 2001 (C-414/99 t/m C-416/99), Jur. 2001, p. I- 8691, NJ 2002, 183, IER 2002, nr. 4, p. 24 m.nt. SdW (Davidoff/A&G, Levi Strauss/Tesco en Levi Strauss/Costco); HvJ EG 23 april 2002 (C-443/99), Jur. 2002, p. I-3703 (Merck, Sharp & Dohme/Paranova); en HvJ EG 23 april 2002 (C-143/00), Jur. 2002, p. I-3759, BIE 2003, nr. 64, p. 401, IER 2002, nr. 38, p. 230 m.nt. HMHS (Boehringer Ingelheim e.a./Swingward e.a.).
25 Symbolen [i], [ii], [iii], [iv] en [v] toegevoegd door mij, A-G.
26 Hoewel ook op ompakken van geneesmiddelen betrekking hebbend, is te dezen niét van belang het arrest van HvJ EG 19 september 2002 (C-433/00), Jur. 2002, p. I-7761 (Adventist/Kohlpharma c.s.).
27 Noot onder HR 5 april 2002 (C00/197), IER 2002, nr. 37, p. 225 (229-230) sub 6 en 7.
28 HR 4 maart 1938, NJ 1938, 948 m.nt. PS (AVRO/Buma), HR 22 maart 1957, NJ 1958, 478 (Van 't Hooft/Coca Cola), HR 1 december 1995, NJ 1996, 510 m.nt. DWFV (Intres/Walt Disney) en HR 15 december 1995, NJ 1996, 509 m.nt. DWFV (Procter & Gamble/Kimberly-Clark).
29 HR 19 februari 1993, NJ 1993, 624 m.nt. AHJS (Ebagua c.s./Staat), HR 1 december 1995, NJ 1996, 510 m.nt. DWFV (Intres/Walt Disney) en HR 30 juni 2000, NJ 2000, 535.
30 HR 15 december 1995, NJ 1996, 509 m.nt. DWFV (Procter & Gamble/Kimberly-Clark).
31 HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445 m.nt. GJS.
32 Zie in vergelijkbare zin HR 18 februari 1966, NJ 1966, 208 m.nt. GJS (Klokkenspel-vereniging) (in dit arrest is evenwel de zinsnede 'mede gelet op de gronden waarop het verbod is gegeven' vervangen door 'mede gelet op het belang tegen aantasting waarvan het beroep is gegeven'); HR 27 juni 1969, NJ 1969, 365 m.nt. DJV (Jena); en HR 29 maart 1985, NJ 1985, 592 m.nt. LWH, BIE 1985, nr. 38, p. 296 m.nt. DWFV (Konsumenten Kontakt/Electrorama) (rov. 3.6 in fine).
33 Die uitleg is aan de feitenrechter voorbehouden, zie HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 36 (Interparts/Caterpillar) en HR 15 mei 1998, NJ 1999, 569 m.nt. HJS (Grebe).
34 Zie, naast het Lexington-arrest zelf, met name HR 18 februari 1966, NJ 1966, 208 m.nt. GJS (Klokkenspel-vereniging,) en verder bijv. C.J.J.C. van Nispen, Het rechterlijk verbod en bevel (diss. 1978), pp. 425-427, A-G Asser in zijn conclusie onder 2.4 voor HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 36 (Interparts/Caterpillar), en A-G Vranken in zijn conclusie onder 14 voor HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652 m.nt. HER (Van Weezenbeek/HFD).
35 Zie over deze discussie met name A-G Asser in zijn conclusie onder 2.5-2.8 voor HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 36, A-G Vranken in zijn conclusie onder 14-21 voor HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652 m.nt. HER, A-G De Vries Lentsch-Kostense in haar conclusie onder 10 voor HR 15 mei 1998, NJ 1999, 569 m.nt. HJS en A-G Bakels in zijn conclusie onder 2.2 en 2.3 voor HR 20 december 2002 (C01/119), JOL 2002, 709 (Greenpeace/NAM), en de verwijzingen aldaar.
36 Publicatiegegevens in noot 10.
37 Zie nader, bij de bespreking van het middel, nr. 7.3.
38 Mijn cursivering, A-G.
39 Zie over bepaalde onevenwichtigheden bij het kort geding in octrooizaken J.J. Brinkhof, De voor- en nadelen van een Ferrari, BIE jan. 1997 (album amicorum S. Boekman), p. 14.
40 Zie nr. 3.12. Het (ongetwijfeld redelijk denkende) hof legde het door de president gegeven verbod anders (ruimer) uit dan de (ongetwijfeld óók redelijk denkende) president zelf. Zie over dit aspect ook de conclusie van A-G Langemeijer in zijn conclusie vóór het arrest in het executiegeschil van HR 5 april 2002 (C00/197), NJ 2003, 335, nrs. 2.19-2.21.
41 Zie (losbl.) Onrechtmatige Daad VII (Schuijt), aant. 6 e.v.
42 In de Beekhuis-bundel Op de grenzen van komend recht (1969), p. 91.
43 EHRM 13 juli 1995, Publ. ECHR A-serie, Vl. 323, NJ 1996, 544 m.nt. EJD.
44 Zie rov. 54 (waarin het hof aangeeft dat er in casu géén aanwijzingen zijn dat het verbod verder ging dat het specifieke doel ervan).
45 In deze smaadprocedure was aan civiele eiser (Lord Aldington) een schadevergoeding van 1.500.000 Britse ponden toegekend.
46 Denk ook bijv. aan straatverboden; vgl. voor voorbeelden (losbl.) Onrechtmatige Daad II.1 (Deurvorst), aant. 437.
47 Zie bijv. de interessante 'dialogue entre les juges' bij enerzijds Hof Amsterdam 9 januari 2003, KG 2003, 44 en anderzijds Vzr. Rb. 's-Gravenhage 18 april 2003, KG 2003, 138.
48 Tot dusverre heeft de Hoge Raad daar niet aan gewild. Vgl. bijv. HR 22 december 1989, NJ 1990, 434 met kritische noot WHH (Kempkes/Samson).
49 Vindplaatsen in voetnoot 10.
50 Vgl. nr. 6.5.
51 Ik wijs ter illustratie óók nog eens op het in het Lexington-arrest gesauveerde verbod in algemene bewoordingen van het hof: 'elk gebruik in Nederland van het woordmerk Lexington, of van enig ander merk dat daarmede in hoofdzaak overeenstemt, dan wel met het merk Lexington zodanig overeenstemt dat bij het publiek verwarring omtrent de herkomst der waren zou kunnen ontstaan, voor zover dat merk dient ter onderscheiding van, of op andere wijze verband houdt met niet van [de merkhouder] afkomstige sigaretten of daaraan soortgelijke waren'. Ook dát verbod kon gegeven worden, niettegenstaande de alleszins open termen 'elk gebruik', 'soortgelijke' en 'verwarring' en mogelijke jurisprudentiële ontwikkelingen op dat vlak.
52 NJ 1985, 547 m.nt. WLH en LWH, BIE 1985, nr. 30, p. 134.
53 Dat in zoverre de eventuele evolutie van de ompakkingsjurisprudentie hierbij relevant kan zijn, is duidelijk. In het kader van de toelaatbaarheid naar Nederlands recht van het door de president van de rechtbank respectievelijk het hof in algemene termen gegeven bevel, is dit evenwel niet aan de orde.
54 Het Ciba-Geigy/Voorbraak-arrest laat eventueel in kort geding opgelegde en vervolgens verbeurde dwangsommen dan ook intact. Vgl. ook nr. 6.11 supra.
55 Vgl. nr. 5.10.
56 Het onderdeel verwijst naar de MvG, onder 46 en pleitnota in appel, onder 23-25.
57 Zie nrs. 5.2-5.3 supra.
58 Dit is al gebleken in de ompak-arresten van het HvJ EG 11 juli 1996 (C-427/93, C-429/93 en C-436/93), Jur. 1996, p. I-3457, NJ 1997, 129 (Bristol-Myers Squibb e.a./Paranova) en HvJ EG 11 juli 1996 (C-71/94 t/m C-73/94), Jur. 1996, p. I-3603, NJ 1997, 130 m.nt. DWFV (Eurim-Pharm/Beiersdorf e.a.). Terwijl in het Eurim-Pharm/Beiersdorf-arrest slechts aan het Verdrag getoetst werd, omdat in het land van de vraagstellende rechter de Merkenrichtlijn nog niet geïmplementeerd was, moest het HvJ EG in de zaak Bristol-Myers Squibb/Paranova de richtlijn uitleggen, maar hij kwam tot een gelijk resultaat als in de andere zaak, waarbij de richtlijn moest buigen voor het verdrag. Zie met name rov. 36 en 40 van het Bristol-Myers Squibb/Paranova-arrest en vgl. mijn noot in NJ 1997, 130 onder nrs. 3-9.
59 Zaak E-3/02 (Paranova/Merck & Co. e.a.), www.eftacourt.lu.
60 Arrest HvJ EG in deze zaak: HvJ EG 8 april 2003 (C-244/00), Jur. 2003, p. I-3051, IER 2003, nr. 49, p. 245, AA 2004, p. 185 m.nt. ChG. Het ging in deze zaak om de bewijslastverdeling ten aanzien van de territoriale herkomst van de goederen bij een beroep op communautaire uitputting.
61 Zie Pb. C273/11 van 6 november 2004. De vragen zijn gesteld in het geding tussen Boehringer Ingelheim KG e.a. en Swingward Ltd e.a. Ik veronderstel dat het om dezelfde zaak gaat als de zaak die leidde tot het eerder genoemde prejudiciële arrest van HvJ EG 23 april 2002 (C-143/00), Jur. 2002, p. I-3759, BIE 2003, nr. 64, p. 401, IER 2002, nr. 38, p. 230 m.nt. HMHS (Boehringer Ingelheim e.a./Swingward e.a.) (waarin de vragen gesteld waren door de High Court). De nieuwe zaak is bij het Hof ingeschreven onder zaaknr. C-348/04.
62 Zie de door mij bij de weergave in nr. 5.5 supra toegevoegde symbolen [i], [ii], [iii], [iv] en [v], A-G