1 Zie rov. 2 van het tussenarrest van het hof van 17 december 2002, waarin wordt verwezen naar een (tussen)vonnis van de rechtbank van 8 maart 2001, rov. 2.1 en 2.3 t/m 2.8 (met uitzondering van de laatste zin van rov. 2.3).
2 Als ik het goed begrijp wordt een oplegger met de trekker die de oplegger vervoert verbonden, doordat de kingpin die zich aan de voorkant van de oplegger bevindt, wordt gestoken door een daarmee corresponderende opening in de schotel die zich aan de achterkant van de trekker bevindt. Met een kingpinslot wordt de kingpin zodanig vergrendeld, dat deze niet meer in de opening van de schotel van een trekker kan worden "ingebracht". Zonder een dergelijke vergrendeling kan een oplegger eenvoudig worden "meegenomen" door daar een trekker voor te plaatsen en die zo te manoeuvreren dat de kingpin in de daarvoor bestemde opening van de schotel terecht komt - iets wat door derden niet gauw als "verdacht" zal worden beoordeeld, omdat dit de gewone manier van bevestiging en afvoer van opleggers met trekkers is.
3 Aanvankelijk was namens [eiser] gesteld dat er wel een kingpinslot zou zijn aangebracht, maar bij de in appel gehouden enquête hierover, heeft [eiser] verklaard dat deze stelling op een misverstand berustte.
4 Zie rov. 6.6 van het al genoemde tussenvonnis van 8 maart 2001.
5 Het hier samengevat weergegeven oordeel van het hof is gegeven in rov. 14 t/m 16 van een tussenarrest van 17 december 2002. In dat arrest werd [eiser] tevens toegelaten tot bewijs van de al terloops aangehaalde stelling dat er wèl een beveiliging met een kingpinslot zou zijn aangebracht. Nadat [eiser] (in het kader van die bewijsopdracht) van deze stelling terug is gekomen, heeft het hof bij het eindarrest het hier bedoelde verweer van Axa als doorslaggevend aanvaard.
6 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 11 februari 2004, de datum waarop de cassatietermijn verstreek.
7 De hier bedoelde voorwaarde luidde: "Uitgesloten is schade ontstaan: ...c. door grove schuld ... dan wel veroorzaakt door een gedrag van de verzekeringnemer, drager of gebruiker, dat wezenlijk afwijkt van hetgeen redelijkerwijze "als goed huisvader" van de verzekeringnemer, drager of gebruiker verwacht mag worden."
8 Van Huizen c.s., Grondslagen van het verzekeringsrecht, 2004, p. 121 e.v.; Wery-Mendel, Hoofdzaken verzekeringsrecht, 2004, p. 72 e.v.; Schaap, "Eigen schuld, dikke bult", Het Verzekeringsarchief 1999, p. 14 e.v.; Asser-Clausing-Wansink 5 VI, 1998, nrs. 254 e.v.; Polak-Scheltema-Mijnssen, Algemeen deel van het schadeverzekeringsrecht (Deel 4 van Polak's Handboek voor het Nederlandse handels- en faillissementsrecht), 1998, p. 198 e.v. (zie ook p. 212 - 213); De Groot, Algemene bepalingen van schadeverzekeringsrecht, 1998, p. 143 e.v.; Van Dam in "Verzekering naar komend recht" (Preadvies Vereeniging "Handelsrecht" e.a., 1995), p. 71 e.v.; Van der Burg, Schade- en sommenverzekeringsrecht, 1990, p. 157 e.v.; Dorhout Mees, Nederlands Handels- en Faillissementsrecht III*, Het nieuwe verzekeringsrecht, 1987, nrs. 178 e.v.
9 Kamerstukken I 2002-2003, 19 529, nr. 206.
10 O.a. Kamerstukken II 1999-2000, 19 529, nr. 5, p. 6 en p. 31; zie voor nuanceringen o.a. Polak-Scheltema-Mijnssen, Algemeen deel van het schadeverzekeringsrecht (Deel 4 van Polak's Handboek voor het Nederlandse handels- en faillissementsrecht), 1998, p. 201 - 202.
11 Zie art. 7.17.2.25a van het ontwerp.
12 HR 3 februari 1989, NJ 1990, 477, rov. 3.7; HR 17 juni 1988, NJ 1988, 966 m.nt. G., rov. 3.3.
13 HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22, rov. 3.4; HR 11 oktober 2002, NJ 2003, 416, rov. 3.8; HR 17 mei 1991, NJ 1991, 504, rov. 3.3 en 3.4; HR 25 mei 1990, NJ 1990, 584, rov. 3.2.
14 In de casuïstiek over dit onderwerp zijn ook fouten die men licht geneigd zal zijn minder zwaar te wegen, al als (voldoende) "ernstig" gewaardeerd, zoals de fout van het 's nachts in zijn (afgesloten) auto-kofferbak achterlaten van zijn bagage (HR 25 mei 1990, NJ 1990, 584); of van het meegeven van kostbare apparatuur als "ruimbagage" tijdens een vliegreis (HR 17 mei 1991, NJ 1991, 504); of van het overdag gedurende een aantal uren achterlaten van kostbare bezittingen in een overigens deugdelijk afgesloten, op een drukke plaats geparkeerde auto (HR 17 juni 1988, NJ 1988, 966 m.nt. G). Zie over de omstandigheden die bij de beoordeling van de (on)zorgvuldigheid van een verzekerde in de (ook "lagere") rechtspraak en de jurisprudentie van de Raad van Toezicht Verzekeringen in aanmerking zijn genomen, bijvoorbeeld Hendrikse, Eigen schuld, beredderingsplicht en medewerkingsplicht in het schadeverzekeringsrecht, 2002, p. 122 - 126 en Schaap, "Eigen schuld, dikke bult", Het Verzekeringsarchief 1999, p. 14 - 38, i.h.b. p. 24 - 25.
15 De aanhalingstekens zijn ingegeven door het feit dat men zich bij "onder politietoezicht staan" veel gradaties van intensiteit en grondigheid van het bedoelde toezicht kan voorstellen. De in middelonderdeel 3 aangehaalde vindplaatsen uit de stukken bevatten geen nadere gegevens over de intensiteit of grondigheid van het toezicht dat ter plaatse zou worden gehouden. Ook wordt niet vermeld of het voor derden (zoals potentiële dieven) kenbaar was, dat er ter plaatse (extra?) toezicht werd gehouden - een gegeven dat mij wel van belang lijkt als het er om gaat te beoordelen of dit feit geëigend was, dieven af te schrikken