ECLI:NL:PHR:2005:AU1988

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03038/04
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.C.J. Lina
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheidsrecht van in Duitsland gedetineerde verdachte en de afwijzing van het verzoek tot aanhouding

In deze zaak gaat het om het aanwezigheidsrecht van een verdachte die in Duitsland gedetineerd is. De verdachte was op het moment van de zitting in Duitsland vastgehouden, en zijn raadsman verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de detentie naar verwachting zou voortduren tot mei. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, wat door de Hoge Raad als onbegrijpelijk werd beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden van internationale rechtshulp en de tijd die daarmee gemoeid zou zijn. Dit is van belang voor de redelijke termijn van berechting, waarbij uitstel in beginsel voor rekening van de verdachte komt. De raadsman was gemachtigd om de verdediging te voeren, maar de Hoge Raad benadrukt dat dit niet afdoet aan het recht van de verdachte om aanwezig te zijn bij zijn rechtszaak. De Hoge Raad concludeert dat het hof niet voldoende heeft onderbouwd waarom het verzoek tot aanhouding is afgewezen en dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof voor verdere behandeling.

Conclusie

Nr. 03038/04
Mr. Knigge
Zitting 30 augustus 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 8 juli 2004 in de zaak met parketnummer 04/056898-03 wegens "diefstal" en in de zaak met parketnummer 04056857-03 wegens "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Namens de verdachte heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. In het middel wordt geklaagd dat het hof ten onrechte, dan wel op onbegrijpelijke gronden een verzoek om aanhouding van de behandeling heeft afgewezen.
4. In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevindt zich een brief van de raadsman aan de voorzitter van het hof, gedateerd 13 januari 2004. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"Van de reclassering heb ik bericht gekregen dat cliënt momenteel is gedetineerd in München-Gladbach. De detentie zal in ieder geval nog voortduren tot mei a.s.
In verband met bovenstaande deel ik u mede dat cliënt niet ter zitting kan verschijnen van donderdag 29 januari a.s. () en hierbij verzoek ik u beleefd de betreffende zaak aan te houden."
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 29 januari 2004 houdt onder meer in dat de behandeling van de zaak naar aanleiding van het hiervoor deels weergegeven verzoek werd aangehouden.
6. Het onderzoek werd op 24 juni 2004 hervat. Het proces-verbaal van de op die datum gehouden terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Door middel van de brief van 17 juni 2004, heb ik de advocaat-generaal verzocht, te bevorderen dat mijn cliënt door de Duitse justitiële autoriteiten in staat wordt gesteld deze zitting bij te wonen. De voorzitter deelt mij mede, dat ik bij het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2004 te kennen heb gegeven dat de detentie van mijn cliënt naar verwachting tenminste tot mei 2004 zal voortduren, en dat de zaak daarom tot heden werd aangehouden. Ik verklaar dat cliënt thans nog preventief gedetineerd is. Ik weet niet tot wanneer zijn detentie zal voortduren maar in elk geval tot 31 augustus 2004. Cliënt is gedetineerd op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Ik weet niet of ook andere overtredingen ten grondslag hebben gelegen aan zijn detentie. Tenslotte weet ik niet of mijn cliënt thans onherroepelijk in Duitsland is veroordeeld. Ik verzoek het hof de behandeling van de zaak heden aan te houden teneinde het openbaar ministerie de gelegenheid te geven, te bewerkstelligen dat cliënt ter terechtzitting verschijnt."
Het proces-verbaal houdt als reactie van het hof op dit verzoek het volgende in:
"De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede -zakelijk weergegeven-:
Verdachte is thans gedetineerd wegens verdenking van in elk geval een Opiumwetdelict. Onbekend is of verdachte hiernaartoe kan worden overgebracht, teneinde de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep bij te wonen. Indien verdachte wel hiernaartoe kan worden overgebracht, valt niet te bezien, op welke termijn dit mogelijk zal zijn. Tenslotte valt ook niet in te zien, tot wanneer verdachte in Duitsland gedetineerd zal zijn.
De raadsman is uitdrukkelijk gevolmachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren. Gezien de aard en de ernst van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat het belang om de zaak voortvarend af te doen zwaarder weegt dan het belang van verdachte om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het hof wijst derhalve het verzoek tot aanhouding af."
7. Uw raad heeft in een aantal arresten(1) uiteengezet hoe een geval als het onderhavige moet worden beoordeeld. Uit die jurisprudentie leid ik het navolgende af.
8. Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben, onder meer in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn.
9. De inhoud van de hiervoor onder 4 deels weergegeven brief en van het hiervoor onder 6 (deels) weergegeven proces-verbaal levert een duidelijke aanwijzing op dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Gelet op die inhoud moet ervan uit worden gegaan dat de verdachte het onderzoek ter terechtzitting heeft willen bijwonen en dat het ondergaan van de detentie in Duitsland daaraan in de weg stond.
10. Het oordeel van het hof is in het licht van het voorgaande niet begrijpelijk. Het hof heeft niets vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van internationale rechtshulp. Het hof heeft in zoverre immers slechts overwogen dat "onbekend is of verdachte hiernaartoe kan worden overgebracht, teneinde de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep bij te wonen" en dat "indien verdachte wel hiernaartoe kan worden overgebracht, () niet te bezien [valt] op welke termijn dit mogelijk zal zijn". Het ligt op de weg van het hof om in een geval als het onderhavige onderzoek te (laten) verrichten naar de eventuele mogelijkheid van internationale rechtshulp.
11. Het belang om de zaak voortvarend af te doen doet aan de onbegrijpelijkheid van 's hofs oordeel niet af. Daarbij zij opgemerkt dat bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling voor rekening van de verdachte zal komen. De aanwezigheid ter terechtzitting van een gemachtigd raadsman kan evenmin tot een andere beoordeling leiden.(2)
12. Het middel slaagt. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 m.nt Sch., rov. 3.34; HR 26 oktober 2004, NJ 2004, 663, rov. 3.6 en 3.7 en HR 8 februari 2005, LJN: AR8428, rov. 3.4 en 3.5.
2 Vgl. HR 16 december 2003, LJN: AL9062, rov. 4.4.