ECLI:NL:PHR:2005:AU2415

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/088HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • L. Strikwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in arbeidsgeschil na ongeldig ontslag

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen [eiser] en Synthon B.V. [Eiser] was sinds 1 januari 1999 in dienst bij Synthon en werd op 21 september 1999 op staande voet ontslagen. [Eiser] heeft hiertegen geprocedeerd bij de kantonrechter te Nijmegen, waarbij hij twee procedures heeft aangespannen. De eerste procedure betreft de rechtsgeldigheid van het ontslag, terwijl de tweede procedure gaat over de nakoming van een verplichting tot levering van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence BV. De kantonrechter heeft op 22 maart 2002 vonnis gewezen in beide procedures.

[...]

Na hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem, heeft het hof op 23 november 2004 de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat het ontslag van [eiser] nietig was. Het hof heeft Synthon veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen aan [eiser], maar heeft deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [Eiser] heeft vervolgens bij de Hoge Raad een incidentele vordering ingesteld om de veroordelingen alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De Hoge Raad heeft in deze zaak de belangen van beide partijen afgewogen. [Eiser] heeft belang bij het ontvangen van zijn achterstallige loon, terwijl Synthon geen zwaarwegend belang heeft aangetoond om de uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren. De Hoge Raad concludeert dat de incidentele vordering van [eiser] voor toewijzing gereed ligt, en dat de veroordelingen tot betaling van een geldsom in beginsel uitvoerbaar zijn bij voorraad. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.

Conclusie

Rolnr. C05/088HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 9 sept. 2005
conclusie inzake
[eiser]
tegen
Synthon B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Thans eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft bij incidentele conclusie gevorderd dat de Hoge Raad een gedeelte van het in cassatie bestreden eindarrest van het hof alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren (art. 418a jo. 234 Rv). De Hoge Raad wordt thans arrest in het incident gevraagd.
2. Voor zover voor de beoordeling van de incidentele vordering van belang blijkt uit de gedingstukken het volgende.
(i) [Eiser] is op 1 januari 1999 bij thans verweerster in cassatie, hierna: Synthon, in dienst getreden. Bij brief van 21 september 1999 heeft Synthon [eiser] op staande voet ontslagen.
(ii) [Eiser] heeft zich daarbij niet neergelegd en heeft tegen Synthon bij de kantonrechter te Nijmegen twee procedures aanhangig gemaakt. In de ene procedure, ingeleid bij dagvaarding van 6 december 1999, staat de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst centraal; de andere procedure, ingeleid bij dagvaarding van 24 februari 2000, betreft de nakoming door Synthon van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot levering aan [eiser] van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence BV.
(iii) De kantonrechter heeft in beide procedures op 22 maart 2002 vonnis gewezen. [Eiser] is van deze vonnissen bij een en hetzelfde exploit in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Arnhem. Synthon stelde incidenteel hoger beroep in.
(iv) Na een tussenarrest van 18 mei 2004, heeft het hof bij eindarrest van 23 november 2004 in het principaal en het incidenteel appel de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw recht doende, in het principaal appel voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 21 september 1999 door Synthon nietig is en dat deze tot 1 december 1999 in stand is gebleven en voorts Synthon veroordeeld tot het verrichten van enige betalingen aan [eiser] terzake van - kort gezegd - achterstallig loon c.a., vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente. Het hof heeft deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. [Eiser] is tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen. Bij conclusie van antwoord heeft Synthon geconcludeerd tot verwerping van het door [eiser] ingestelde cassatieberoep en voorts van haar kant incidenteel cassatieberoep ingesteld. [eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incidenteel cassatieberoep geconcludeerd tot verwerping van het door Synthon ingestelde incidenteel cassatieberoep en tevens een incidentele vordering ingesteld tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in het bestreden eindarrest van het hof vervatte veroordelingen van Synthon tot het verrichten van betalingen aan [eiser]. Synthon heeft zich bij conclusie van antwoord in het incident gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd in het incident.
4. [Eiser] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat hij belang erbij heeft het inmiddels gedurende langere tijd achterstallige loon c.a. alsnog te ontvangen en dat een bijzonder belang van Synthon om van betaling af te mogen zien in afwachting van de beslissing op haar incidentele cassatieberoep ontbreekt. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat het totaal verschuldigde bedrag uit hoofde van de verschillende veroordelingen niet van dien aard is dat daarin aanleiding kan worden gevonden de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren dan wel daaraan de verplichting tot het stellen van zekerheid te verbinden.
5. De incidentele vordering heeft betrekking op veroordelingen strekkende tot betalingen van een geldsom. Deze veroordelingen lenen zich in beginsel tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [eiser] kan vermoed worden - Synthon heeft dat ook niet betwist - belang te hebben bij de door hem verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze veroordelingen. Zie HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512. Dat Synthon een, gezien de omstandigheden van het geval, zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van een zodanige verklaring, is niet gesteld en ook niet gebleken. Op grond van dit een en ander ligt de incidentele vordering voor toewijzing gereed. Vgl. HR 29 november 1996, NJ 1997, 684.
De conclusie strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden