ECLI:NL:PHR:2005:AU2415
Parket bij de Hoge Raad
- L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Incidentiële vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in arbeidsgeschil na ongeldig ontslag
In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen [eiser] en Synthon B.V. [Eiser] was sinds 1 januari 1999 in dienst bij Synthon en werd op 21 september 1999 op staande voet ontslagen. [Eiser] heeft hiertegen geprocedeerd bij de kantonrechter te Nijmegen, waarbij hij twee procedures heeft aangespannen. De eerste procedure betreft de rechtsgeldigheid van het ontslag, terwijl de tweede procedure gaat over de nakoming van een verplichting tot levering van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence BV. De kantonrechter heeft op 22 maart 2002 vonnis gewezen in beide procedures.
[...]
Na hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem, heeft het hof op 23 november 2004 de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat het ontslag van [eiser] nietig was. Het hof heeft Synthon veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen aan [eiser], maar heeft deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [Eiser] heeft vervolgens bij de Hoge Raad een incidentele vordering ingesteld om de veroordelingen alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de belangen van beide partijen afgewogen. [Eiser] heeft belang bij het ontvangen van zijn achterstallige loon, terwijl Synthon geen zwaarwegend belang heeft aangetoond om de uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren. De Hoge Raad concludeert dat de incidentele vordering van [eiser] voor toewijzing gereed ligt, en dat de veroordelingen tot betaling van een geldsom in beginsel uitvoerbaar zijn bij voorraad. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.