1 Zie rov. 4.2 van het bestreden arrest.
2 Zo heeft het hof de betrokkene aangeduid. Vermoedelijk is die aanduiding niet helemaal correct, zie al. 1 van de inleidende dagvaarding en alinea 2 van de conclusie van antwoord.
3 Productie 1 bij de Memorie van Antwoord (e.a.), p. 4 (einde) en p. 5 (aanvang).
4 Ook deze vaststelling is ontleend aan het bestreden arrest. Ik vermeld volledigheidshalve dat het hof voor het thans in cassatie voorgelegde geschil ook betekenis heeft toegekend aan een eerder, op 2 juli 1996, tussen partijen aangegane regeling betreffende beëindiging van het dienstverband.
5 Productie 14 bij de Memorie van Antwoord e.a.
6 Deze vordering is (pas) bij wege van vermeerdering van eis in appel aan de orde gesteld, zie de Memorie van Antwoord (e.a.), alinea's 8 - 13, i.h.b. alinea 13.
7 Het bestreden arrest is van 20 januari 2004, de cassatiedagvaarding van 20 april.
8 Kimberly-Clark stelde incidenteel cassatieberoep in, maar heeft dat weer ingetrokken.
9 Zie voor die terminologie bijvoorbeeld HR 20 februari 2004, RvdW 2004, 34, JAR 2004, 83, JOR 2004, 157 m.nt. Kortmann, rov. 5.2; HR 12 november 2004, JOR 2005, 22, rov. 3.3.
10 Recente rechtspraak over de "Haviltex-norm" is behalve in de in de vorige voetnoot genoemde arresten, o.a. te vinden in HR 14 mei 2004, SES 2005, 38, rov. 3.3.2 en 3.3.3; HR 2 april 2004, JAR 2004, 255, rov. 3.3.2; HR 10 oktober 2003, SES 2004, 37, VR 2005, 21, rov. 3.5; HR 13 juni 2003, NJ 2003, 506, rov. 3.3 en 3.6; HR 16 mei 2003, NJ 2004, 183 m.nt. WMK, JOR 2003, 184, rov. 4.4.
11 Zie bijvoorbeeld HR 12 november 2004, JOR 2005, 22, rov. 3.4; HR 10 oktober 2003, SES 2004, 37, VR 2005, 21, rov. 3.4. 12 Dat geldt bijvoorbeeld voor HR 14 mei 2004, SES 2005, 38, rov. 3.3.5; HR 2 april 2004, JAR 2004, 255, rov. 3.3.3.
13 Zie bijvoorbeeld HR 14 mei 2004, SES 2005, 38, rov. 3.3.3; HR 2 april 2004, JAR 2004, 255, rov. 3.3.3. Zie ook alinea 3.7 van de conclusie van A - G Verkade voor HR 9 juli 2004, rechtspraak.nl LJN nr. AO 9071.
14 Memorie van Antwoord in incidenteel appel (e.a.), alinea 6.
15 Prod. 16 bij de Memorie van Grieven.
16 Pleitnota van 11 april 2000, p. 2 en p. 9.
17 Van der Grinten c.s., Arbeidsovereenkomstenrecht, 2002, p. 246; zie ook Scholtens, ArbeidsRecht 1997, p. 22.
18 De op de vijfde en zesde bladzijde van de cassatiedagvaarding in nrs. 1, 7 en 10 omschreven omstandigheden komen er bijvoorbeeld alle op neer dat Kimberly-Clark bij het aangaan van de beëindigingsregeling rekening behoorde te houden met het feit dat de desbetreffende werknemers, waaronder [eiser], hun aanspraken op salarisverhoging op de voet van de CAO (nog) handhaafden. [eiser] baseert de stellingen die in dit verband worden aangevoerd (vooral) op het feit dat inmiddels is beslist dat aan Kimberly-Clark in dit opzicht geen beroep op rechtsverwerking toekomt.
Daarmee vervalt men van het ene uiterste in het andere: dat aan de werkgever geen beroep op rechtsverwerking toekomt, impliceert nog niet dat die werkgever bij onderhandelingen over een beëindigingsregeling, nadat werknemers lange tijd niets over hun aanspraken op salarisverhoging hadden laten horen, toch rekening behoorde te houden met de mogelijkheid dat de werknemers hun (eventuele) rechten in dat opzicht in de beëindigingsregeling verdisconteerd wensten te zien. Voorzover al namens [eiser] anders was gesteld (wat men geredelijk kan betwijfelen - zie ook de volgende voetnoot), vermoed ik dat het hof diens stellingen op dit stramien (stilzwijgend) als onaannemelijk heeft beoordeeld.
19 Dat geldt bijvoorbeeld voor de op de vijfde en zesde bladzijden van de cassatiedagvaarding onder 1 en 10 gestelde omstandigheden. [Eiser] had wel gesteld dat Kimberly-Clark gehouden was hem overeenkomstig de CAO-verhogingsregeling te honoreren, maar hij had niet gesteld dat Kimberly-Clark zich ervan bewust moest zijn dat [eiser] haar in dit opzicht ingenomen standpunt bestreed - zie ook het in de vorige voetnoot besprokene. Stellingen die ertoe strekken dat Kimberly-Clark zich niet op rechtsverwerking mocht beroepen, brengen niet noodzakelijkerwijs mee dat Kimberly-Clark zich ook behoorde te realiseren dat er in dit opzicht een geschilpunt bestond - van het ene uiterste komt men, zoals al aangestipt, niet "vanzelf" bij het andere.
Ik merk in dit verband nog op dat het middel slechts sporadisch aangeeft, waar de ingeroepen gegevens in de stukken (eerder) zouden zijn aangevoerd - wat niet spoort met het voorschrift van art. 407 lid 2 Rv. Waar het middel wèl vindplaatsen noemt, zoals in voetnoot 2 op de vijfde bladzij van de cassatiedagvaarding, heb ik in de aangegeven pleitnota geen steun kunnen vinden voor de in het middel betrokken stelling.
20 Ter toelichting van wat ik hier met "meer" en "minder" bedoel: de in nrs. 4 en 5 op de vijfde en zesde bladzijden van de cassatiedagvaarding aan het gebruik van het woord "schaalsalaris" ontleende argumenten, kan men ook omkeren: "schaalsalaris" kán ook suggereren dat van de salarissen volgens de dan geldende schalen wordt uitgegaan, met voorbijgaan aan eventueel daarop nog aan te brengen correcties.
21 Zie de beschouwingen in Civiele Conclusies 2001, p. 93 - 94 en 2002, p. 105 - 107.
22 Zie over de "onderzoeksplicht" die in dit verband kan bestaan bijvoorbeeld Bakels c.s., Schets van het Nederlands arbeidsrecht, 2003, nr. 3.6.2; Van der Grinten c.s., Arbeidsovereenkomstenrecht, 2002, p. 245 - 247; Asser - Kortmann - de Leede - Thunnissen 5 III, 1994, nrs. 382 - 385. Zie voor praktijkgevallen HR 30 mei 1997, NJ 1997, 611, rov. 3.3.1; HR 19 april 1996, JAR 1996, 116, rov. 3.3; HR 28 april 1995, NJ 1995, 651, rov. 3.4; HR 8 april 1994, JAR 1994, 95, rov. 3.1; HR 25 maart 1994, NJ 1994, 390, zie ook TVVS 1994, 6, p. 146 m.nt. Rood, rov. 3.3; HR 16 juni 1989, NJ 1989, 655, rov. 3.3 en 3.4; HR 15 april 1988, NJ 1988, 951 m.nt. PAS, rov. 3.4; HR 28 september 1984, NJ 1985, 246, rov. 3.3; HR 14 januari 1983, NJ 1983, 457 m.nt PAS, rov. 3.4.
23 Zie voor een buiten het arbeidsrecht liggende illustratie HR 3 december 2004, rechtspraak.nl LJN nr. AR 0275, rov. 3.3.2.