1 Zie rov. 1.1 - 1.6 van het vonnis in de eerste aanleg van 23 december 1998, waarnaar in rov. 1 van het (in cassatie niet bestreden) tussenarrest van 17 januari 2002 wordt verwezen; en rov. 2.1 - 2.2 van dat tussenarrest.
2 De aandelen in [eiseres 2] zijn voor 100% in handen van Meteoor.
3 Gewoonlijk samen aan te duiden, als Meteoor c.s.
4 Ik meld volledigheidshalve dat in HR 4 maart 2005, rechtspraak.nl LJN nr. AR 6194 vragen aan de orde waren over de aansprakelijkheid van de verkoper van vervuilde grond ten opzichte van latere (opvolgende) verkrijgers.
5 De grond is door de Gemeente onbebouwd geleverd met de verplichting, daarop een bedrijfspand te stichten.
6 Het bestreden arrest is van 4 maart 2004, de cassatiedagvaarding van 2 juni 2004.
7 Dit is het spoor dat wordt gevolgd in HR 21 juni 2004, NJ 2004, 128 m.nt. WMK, rov. 3.5.2 (waarbij ik opmerk dat de Hoge Raad het oordeel van het hof aanduidt als "verweven met waarderingen van feitelijke aard"); HR 19 februari 1993, NJ 1994, 290 m.nt. CJHB, rov. 3.2 en 3.3 (waar de Hoge Raad het oordeel van het hof ten principale toetst (en als "terecht" beoordeelt), en waar wordt aangegeven dat de zorgvuldigheid van het te onderzoeken handelen (of nalaten) moet worden beoordeeld naar de maatstaven en de kennis die ten tijde van dat handelen/nalaten opgeld deden); HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 286 m.nt. CJHB onder nr. 289, rov. 4.1.1. en 4.1.2 (waar eveneens wordt vastgesteld dat de kennis die de Gemeente had of behoorde te hebben ten tijde van de te beoordelen gronduitgifte, voor het zorgvuldigheidsoordeel maatgevend is (en het oordeel van het hof op dit punt ten principale wordt getoetst)), en rov. 4.2; HR 13 november 1987, NJ 1988, 139, rov. 3.1 (waar de door het hof gebezigde norm slechts wordt omschreven; deze was in de cassatiemiddelen niet als zodanig bestreden).
Dezelfde benadering wordt gevolgd in hof 's Gravenhage 24 mei 1989, NJ 1990, 706.
8 Dat voor de beoordeling van de (on)rechtmatigheid, de kennis en de maatstaven ten tijde van de handelingen waarop de beweerde aansprakelijkheid wordt gebaseerd bepalend zijn, wordt voor het vergelijkbare geval van het zich ontdoen van achteraf als gevaarlijk beoordeeld chemisch afval (eveneens) vooropgesteld in de arresten HR 30 september 1994, NJ 1996, 196, 197 en 198 (alle) m.ntn. CJHB, telkens: rov. 3.8.1, 3.8.5 en 3.8.6.
9 HR 14 juni 2002, NJ 2004, 127 m.nt. WMK, rov. 3.3 ("..niet een onjuiste maatstaf.."). Zie ook HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 289 m.nt. CJHB, rov. 3.3 (.."geen onjuiste rechtsopvatting..").
10 In alinea's 3.3 - 3.5.
11 In het debat in de eerste aanleg was namens Meteoor c.s. wel een beroep op een garantieverplichting van de Gemeente gedaan. De rechtbank had het in dat verband aangevoerde in rov. 3.2 van het in de eerste aanleg (op 23 december 1998) gewezen vonnis beoordeeld en verworpen. Ik heb in het namens Meteoor c.s. in appel aangevoerde, geen klachten tegen dit deel van het oordeel van de rechtbank aangetroffen; en kennelijk heeft ook het hof de stellingen van Meteoor c.s. in appel niet anders verstaan.
12 Zie bijvoorbeeld HR 5 december 2003, NJ 2004, 76, rov. 3.4.1. en Ras - Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, p. 25 e.v.
13 Brunner, noot 3 en 4 onder HR 19 februari 1993, NJ 1994, 290. Illustratief zijn in verband hiermee de overwegingen van de Hoge Raad in HR 30 september 1994, NJ 1996, 196, 197 en 198 (alle) m.ntn CJHB, telkens: rov. 3.8.5 en 3.8.6, waar het gaat om de geoorloofdheid van het zich ontdoen van chemisch afval, en de inzichten/opvattingen en (ongeschreven) normen die daarover in het verleden bestonden. Zie ook de verwijzing, telkens aan het slot van de aangehaalde rov. 3.8.6, naar de opvattingen aangaande toepassing van (mogelijk ernstig vervuilde) grond voor de genoemde (agrarische- of woningbouw-) doeleinden, zoals blijkend uit het al eerder aangehaalde arrest HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 286.
14 Zie bijvoorbeeld rov. 4 van het in die zaak gewezen (hof)arrest.
15 In de twee andere plaatsen uit de stukken waarnaar het middelonderdeel verwijst, heb ik daarentegen geen stellingen betreffende het storten van afval aangetroffen.
16 Memorie van Antwoord, nrs. 30 - 32.
17 R 6 december 2002, NJ 2003, 63, rov. 3.5; HR 14 december 2001, NJ 2002, 73, rov. 3.3.3; HR 16 april 1999, NJ 1999, 666 m.nt. P. Clausing, rov. 3.7; HR 31 maart 1995, NJ 1995, 597 m.nt. HER, rov. 5.1; HR 6 januari 1989, NJ 1989, 283, rov. 3.7; HR 20 mei 1988, NJ 1988, 779, ("kopje"); HR 3 februari 1967, NJ 1968, 32 m.nt. DJV ("kopje"); Stein - Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, 2003, p. 140; Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2002, nr. 92; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl., (oud)), Sterk, art. 221 (oud), aant. 2.
18 Al kan men de steller van het middel nageven dat (ook) de rechter die iets "te snel" doet, zich blootstelt aan het risico, ernaast te zitten.
19 HR 9 juli 2004, RvdW 2004, 94, rov. 3.6; meer gegevens bij Snijders - Wendels, Civiel Appel, 2003, p. 204 e.v.
20 Zie de formulering uit rov. 13 van het hofarrest in zaken 14668 - 14670, zoals weergegeven in NJ 1994, 286.