1 Zie voor gegevens over deze regeling (in zijn huidige vorm) bijvoorbeeld de publicatie van het Verbond van Verzekeraars van februari 2003, p. 3 e.v., inzake Bedrijfsregeling nr. 7; zie ook Schuurman en Jordens editie 156, 2004, p. 20 - 21.
2 In rov. 1 van het in deze zaak gewezen tussenarrest van 24 maart 2004 wordt de hier aangehaalde overweging uit het rechtbankvonnis geciteerd - de hier weergegeven tekst is aan het arrest van het hof ontleend.
3 Zie rov. 3 van het in cassatie bestreden eindarrest (van 25 augustus 2004).
4 Zie rov. 6 van het eindarrest.
5 Het in cassatie bestreden arrest is, zoals al werd aangegeven, van 25 augustus 2004. De cassatiedagvaarding is op 25 november 2004 betekend.
6 Tjong Tjin Tai, TCR 2002, p. 29 e.v.
7 Schriftelijke toelichting, alinea's 2.8 - 2.10.
8 Ik wil daarnaast niet onvermeld laten dat de stellingen die in dit verband worden aangevoerd, mij weinig aannemelijk toeschijnen. [Betrokkene 2] heeft de vordering waar het in deze zaak om gaat voor een bedrag van NLG 45.000,- aan AXA overgedragen. Hij had dat uiteraard niet kunnen doen als duidelijk zou zijn geweest dat er geen vordering meer was. Dan behoeft de bewering dat [betrokkene 2] (uiteraard: totdat hij zijn belang aan AXA overdroeg) geen belang bij het (voort)bestaan van de vordering van wijlen zijn echtgenote had, op z'n minst nadere toelichting.
9 Die regel blijkt uit het in alinea 8 aangehaalde arrest van 3 december 1982 en uit HR 12 juni 1987, NJ 1988, 39, rov. 3.3.
10 Zo ook Asser - Hartkamp 4 I, nr. 637.
11 HJEG 14 september 2000, Jur. 2000 I, p. 6711 e.v. De EG-regelingen zijn intussen, evenals de nader te noemen Benelux-regels, gericht op dekking van de aansprakelijkheid "met betrekking tot deelneming aan het verkeer van voertuigen" (art. 3 lid 1 van Richtlijn 72/166/EEG, Pb. 1972 L 103/1). Met die omschrijving wordt, naar in de rede ligt, wel een ruime dekking bedoeld - niet een dekking die enig wezenlijk deel van de in verband met gemotoriseerd verkeer te verwachten aansprakelijkheden zou "overslaan".
12 Benelux-overeenkomst van 24 mei 1966, Trb. 1966, nr. 178; zie voor de verdere ontwikkelingen Schuurman en Jordens editie 156, 2004, p. 15 e.v.
13 Ik noem als bronnen De Bosch Kemper c.s., De WAM in werking, 2003, p. 41; alinea 11 van de conclusie van A - G De Vries Lentsch-Kostense voor HR 17 december 1999, NJ 2000, 427 m.nt. HJS (en alinea 2 van de noot); Kamerstukken II 1976 - 1977, 14 281, nrs. 1 - 4, p. 16 - 17; HR 9 januari 1976, NJ 1976, 310 m.nt. ARB, "O. met betrekking tot het cassatiemiddel", derde subalinea; HR 2 januari 1970, NJ 1970, 162 "O. omtrent het middel", vierde subalinea; Gemeenschappelijke Toelichting bij de Beneluxovereenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, bij art. 3. Zoals in voetnoot 11 al werd opgemerkt, zijn ook de E(E)G-Richtlijnen zo geformuleerd, dat kennelijk een ruime omvang van de dekking wordt beoogd.
14 BenGH 15 december 2003, NJ 2004, 279, rov. 17 - 19; BenGH 11 juni 1991, NJ 1992, 82 m.nt. MMM, rov. 10 - 14; BenGH 10 december 1990, NJ 1992, 81 m.nt. MMM, rov. 10 - 12.
15 Zie bijvoorbeeld Schuurman en Jordens editie 156, 2004, p. 56 - 57 en Kamerstukken II 1976 - 1977, 14 281, nrs. 1 - 4, p. 16 - 17; Gemeenschappelijke Toelichting bij de Beneluxovereenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, bij art. 3; zie ook HR 12 november 1971, NJ 1972, 49 (onvoldoende geborgd geparkeerde aanhanger, die enige tijd later weer in beweging komt. Hier is sprake van een "fout, gemaakt bij het manoeuvreren met het motorrijtuig").
16 BenGH 15 december 2003, NJ 2004, 279, rov. 20; HR 17 februari 1999, NJ 2000, 427 m.nt. HJS, rov. 3.8.1, 3.8.3 en 3.9. In sprekende gevallen heeft de Hoge Raad ook wel een eigen oordeel over de aanwezigheid van het vereiste verband uitgesproken, zie bijvoorbeeld HR 2 januari 1970, NJ 1970, 162 "O. omtrent het middel", vierde t/m zesde subalinea's. Het betreft hier dan ook een (rechts)vraag waarvan de beoordeling vaak waardering van feitelijke omstandigheden vereist: Schadevergoeding (losbl.), Boonekamp, art. 98, aant. 40; Asser - Hartkamp 4 I, 2004, nr. 437.
17 BenGH 23 oktober 1984, NJ 1986, 458 m.nt. G, rov. 2 en 2a en BenGH 11 juni 1991, NJ 1992, 82 m.nt. MMM , rov. 11 en 12 respectievelijk.
18 HR 2 januari 1970, NJ 1970, 162.
19 Uit het al genoemde arrest HR 9 januari 1976, NJ 1976, 310 m.nt. ARB.
20 Ik vind dat ook daarom aannemelijk, omdat de gedachte die door het middel bij het hof wordt verondersteld, meteen tot absurde consequenties leidt. Met die gedachte voor ogen zou inderdaad de schade die iemand veroorzaakt door een ander met een mes te steken onder de WAM-verzekering vallen, enkel omdat de betrokkene met de verzekerde auto gereden is naar de plaats waar de steekpartij plaatsvond (ik doel hier op de beschouwingen aan het slot van alinea 3.9 in de schriftelijke toelichting namens Univé). Het is onaannemelijk dat het hof zich door een dergelijk buitensporig denkbeeld heeft laten leiden.
21 In de door mij gekozen benadering kan worden daargelaten of alle feiten die het middelonderdeel hier aandraagt wel als (veronderstellenderwijs) vast staand mogen worden aangemerkt. Voor sommige van die feiten kan men dat intussen betwijfelen, zie bijvoorbeeld onderdeel 3.1 sub a (slot) en onderdeel 3.1 sub c.
22 Zoals in alinea's 14 en 15 al werd aangestipt, kan men erover aarzelen, in hoeverre de E(E)G-Richtlijnen een specifieke minimum-omvang van de verplichte dekking aangeven, dan wel de lidstaten op dit punt een "vrije" beoordelingsmarge laten. Men kan echter niet betwijfelen dat de ruime dekking waar het hof van uit is gegaan, voldoet aan de uit de Richtlijnen blijkende minimum-norm (aangenomen dat die daar wél wordt aangegeven).