1 Aanvankelijk bevatte de wet een bepaling waarin het begrip manifestatie werd omschreven. Deze is geschrapt omdat daaronder verschijnselen van zo verschillend karakter werden begrepen dat deze bij nader inzien niet in één universele regeling konden worden vervat: Kamerstukken II, 1987-1988, 19427, nr. 8, p. 3.
2 Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nr. 3, p. 1.
3 Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nr. 3, p. 4.
4 Zie voor een overzicht van de wetsgeschiedenis A.E. Schilder Het recht tot vergadering en betoging, een vergelijkende studie naar het Nederlandse en Westduitse recht, Arnhem 1989, p. 19 - 24.
5 Kamerstukken II, 1986-1987, 19427, nr. 5, p. 8, 9. Zie voorts A.E. Schilder a.w. p. 68 en 87.
6 Art. 1 van het oorspronkelijk ontwerp van wet, Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nrs 1, 2.I
7 Kamerstukken II, 1987-1988, 19427, nr.8, p. 3.
8 Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nr. 3, p. 8.
9 Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nr. 3, p. 15.
10 Zie ook EHRM 25 augustus 1993, Appl. nr. 13308/87, Series A, no. 266-B (Chorherr tegen Oostenrijk), waarin het uitdelen van pamfletten door twee personen die zichzelf hadden getooid met vergrotingen van die pamfletten op hun rugzakken, wordt aangemerkt als "demonstration" (par. 32) die op grond van art. 10 lid 2 EVRM als "lawful manisfestation" aan beperkingen kan worden onderworpen. Zie over dit arrest uitgebreider nr. 45 e.v.
11 Kamerstukken II 1987-1988, 19247, nr. 9.
12 Het Hof stelt dit vast zonder aan te geven aan welk bewijsmiddel het dit gegeven heeft ontleend (vgl. HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165, m. nt. JR, rov. 4.2). Nu verdachte kennelijk van de juistheid daarvan uitgaat en daartegen geen middel is gericht laat ik dit punt rusten.
13 Kamerstukken II 1985-1986, 19427, nr. 3 p. 20-21.
14 Art. 10 APV 's Gravenhage komt op dit punt overeen met de modelverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten, art. 2.1.2.2.
15 Dat strookt met de positieve verplichting die Staten hebben om het betogingsrecht van burgers te garanderen, vgl. EHRM 21 juni 1988 (Plattform Ärtze für das Leben tegen Oostenrijk), Series A no. 139, par. 32 en 33.
16 In een voorstel aan de gemeenteraad tot wijziging van art. 10 APV 's-Gravenhage d.d. 28 mei 2002, wordt ten onrechte gesteld dat de WOM bepaalt dat de organisator van een manifestatie aan de burgemeester daarvan kennis moet geven en wordt dus geheel aan de door de wetgever bedoelde afweging van belangen voorbijgegaan. Zie Raadsvoorstel 115-2002, RIS 96193_0202528, te vinden via de site van de gemeente Den Haag: www.denhaag.nl, Politiek en Bestuur, zoeksysteem Bestuurlijke stukken, waar ook de volledige APV 1982 en de toelichting daarop zijn te vinden, alsmede de talloze wijzigingen op onderdelen daarvan.
17 EHRM 25 augustus 1993, Chorherr tegen Oostenrijk, Series A, no. 266-B.
18 P. van Dijk en G.J.H. van Hoof, Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, third edition, p. 568, 569.
19 In par. 30 wordt door de regering van Oostenrijk naar voren gebracht dat het gedrag van klager al had geleid tot bedreigingen aan zijn adres door het publiek.
20 Vgl. HR 11 december 1990, NJ 1991, 423 en HR 24 september 2002, NJ 2003, 80 m. nt. YB.
21 Raadsvoorstel 115-2002, RIS 96193_0202528, te vinden via de site van de gemeente Den Haag: www.denhaag.nl, Politiek en Bestuur, zoeksysteem Bestuurlijke stukken.
22 Het Hof heeft terecht de verbindendheid van de onderhavige verordening beoordeeld ongeacht de vraag of de verdachte daartoe een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijk rechtsgang openstond c.q. was benut: HR 24 september 2002, NJ 2003, 80, m. nt. YB, rov. 3.5, HR 11 oktober 2005, LJN AS9224, rov. 3.7.2.
23 Art. 10:3 heeft alleen betrekking op besluiten, in art. 1:3, eerste lid Awb gedefinieerd als schriftelijke beslissingen van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In art. 10:12 Awb wordt bepaald dat de bepalingen met betrekking tot mandaat ook van toepassing zijn in het geval dat een bestuursorgaan machtiging verleent tot het verrichten van handelingen, die geen besluit zijn, waarbij onder meer gedacht kan worden aan niet-schriftelijke beslissingen die wel een publiekrechtelijke rechtshandeling zijn. Gemakshalve wordt hier ook gesproken van mandaat. Zie ook S.E. Zijlstra e.a., Mandaat en delegatie, Algemeen bestuursrecht 2001, deel 5, Boom, Den Haag, 2001, p. 178 e.v.
24 Kamerstukken II, 1993-1994, 23700, nr. 3, p. 170.
25 Kamerstukken II, 1993-1994, 23700, nr. 3, p. 172. Hier heeft de Minister denkelijk het oog op de bevoegdheden met betrekking tot de kennisgevingsprocedure en op de mogelijkheid tijdens een betoging aanwijzingen te geven voor een ordelijk verloop daarvan.
26 Kamerstukken II, 1993-1994, 23700, nr. 5, p. 85.
27 Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nr. 3 p. 10.
28 Zie Kamerstukken II, 1986-1987, 19427, nr. 5, p.10.
29 Kamerstukken II, 1985-1986, 19427, nr. 3 p. 10.
30 Zie over de betekenis van het aan banden leggen van de beoordelings- of beleidsvrijheid van de gemandateerde voor de toelaatbaarheid van het mandaat H.E. Bröring in het losbladige Samsom Handboek Algemene Wet Bestuursrecht, aant. 1 op art. 10.3 supplement oktober 2003. Voorts over de instructiebevoegdheid van de mandaatgever S.E. Zijlstra in de losbladige Kluwer-uitgave Praktijkboek Bestuursrecht, VI, 3.6.1, supplement 69, mei 2001.
31 Uit de toelichting op het voorstel tot wijziging van art. 10 APV d.d. 8 juni 2002 krijg ik de indruk dat per geval wordt gemandateerd. Dan is een schriftelijk mandaat strikt genomen niet noodzakelijk; vgl. art. 10 lid 2 Awb. De politie werkt hier immers onder verantwoordelijkheid van de burgemeester: art. 12 lid 1 Politiewet.
32 Een stuk waaruit dat - al dan niet mondeling verstrekte - mandaat blijkt heb ik bij de processtukken niet aangetroffen.
33 P. 4.