ECLI:NL:PHR:2006:AU6742
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot diverse misdrijven en overtredingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2006 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in een strafzaak. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en twee weken hechtenis, met daarnaast de verbeurdverklaring van enkele voertuigen en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand. De verdediging had vóór de terechtzitting van 15 december 2003 verzocht om de getuigen X en Y op te roepen, maar het Openbaar Ministerie heeft hier geen gevolg aan gegeven. Het hof heeft het verzoek afgewezen op basis van het verdedigingscriterium en later ook op basis van het noodzaakcriterium tijdens de zitting van 22 oktober 2004.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof het verzoek van de verdachte op de juiste wijze had opgevat en dat de maatstaf voor de beslissing op een dergelijk verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken. Het hof had het verzoek echter alleen kunnen afwijzen op de gronden die in de wet zijn vermeld, aangezien het hier ging om een verzoek als bedoeld in artikel 287.3.a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad merkte op dat de zitting op 22 oktober 2004 plaatsvond vóór de inwerkingtreding van de wijziging van de wet op 10 november 2004, wat relevant was voor de beoordeling van de zaak.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet onbegrijpelijk was en dat er geen gronden waren voor de Hoge Raad om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef.