ECLI:NL:PHR:2006:AU6775
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Afstand van het recht op hoger beroep en de gevolgen daarvan voor de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de verdachte rechtsgeldig afstand heeft gedaan van zijn recht om in hoger beroep te gaan tegen een veroordelend vonnis van de politierechter. De verdachte had tijdens de terechtzitting in eerste aanleg afstand gedaan van zijn recht op hoger beroep, maar later verklaarde hij dat hij niet volledig begreep wat deze afstand inhield. Hij was onder druk en had de indruk dat hoger beroep alleen relevant was in het geval van een gevangenisstraf. Na het horen van een vriend die hem vertelde dat hij een strafblad zou krijgen, probeerde hij zijn afstand te herroepen.
De Hoge Raad overweegt dat afstand van het recht op hoger beroep in principe onherroepelijk is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit in de weg staan. De verdachte moet zich bewust zijn van de gevolgen van zijn afstand. De Hoge Raad concludeert dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte volstrekt niet wist wat het doen van afstand inhield. De verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat hij een strafblad zou krijgen, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de afstand ongeldig maken.
De Hoge Raad bevestigt dat de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij volstrekt niet begreep wat de afstand inhield. De Hoge Raad wijst erop dat de verdachte, als ondernemer, zich had moeten oriënteren over de gevolgen van een veroordelend vonnis. De middelen van cassatie worden verworpen, en de conclusie strekt tot verwerping van het beroep.