1 In de eerste aanleg zijn de feiten in rov. 2 van een tussenvonnis van 23 januari 2003 vastgesteld. Het hof verwijst daar in rov. 3 van het bestreden arrest naar.
2 Omdat de relevantie van deze vaststellingen misschien niet iedereen dadelijk duidelijk zal zijn, geef ik aan dat die (kennelijk) zijn ingegeven, doordat partijen erover verschilden of [verweerder] en zijn vrouw bij het één alinea hoger vermelde wegnemen van zaken het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening hadden, dan wel de bedoeling hadden de meegenomen zaken met [eiseres] af te rekenen.
3 Met dien verstande dat het verwijt van schending van de geheimhoudingsplicht in de eerste aanleg op andere gronden terzijde was gesteld (zie rov. 4.3 van het tussenvonnis van 23 januari 2003), en dit verwijt in appel niet meer aan de orde is gekomen.
4 Het arrest van het hof is van 5 oktober 2004. De cassatiedagvaarding is op 5 januari 2005 betekend. Op 18 januari 2005 is een herstelexploot uitgebracht. Daarin werd alsnog expliciet aangegeven dat cassatieberoep werd ingesteld, en dat dat betrekking had op het arrest van het hof Arnhem dat op 5 oktober 2004 tussen partijen was gewezen.
De wet schrijft niet uitdrukkelijk voor hoe aanzegging van een cassatieberoep moet plaatsvinden. Art. 407 lid 1 Rv. verwijst naar de dagvaardingsvoorschriften van de eerste aanleg, die op dit punt - begrijpelijkerwijs - geen concrete aanwijzingen inhouden.
Het ligt in de rede dat een exploot waaruit kan worden opgemaakt dat het ertoe strekt, cassatieberoep in te stellen en waaruit kenbaar is welke beslissing daarmee wordt bestreden, aan de impliciet door de wet beoogde eisen beantwoordt. Ik zou denken dat het aanvankelijke exploot van (cassatie)dagvaarding nog juist aan die eisen voldeed: reeds de opname van een middel van cassatie maakt duidelijk wat de strekking van het exploot is; en in het middel en het petitum is te lezen dat het om een arrest van het hof Arnhem van 5 oktober 2004 gaat. Dat daarmee een arrest "tussen partijen gewezen" bedoeld is, spreekt vanzelf.
Intussen: ook als men zou menen dat de aanvankelijke dagvaarding aan een tot nietigheid voerend gebrek leed, gaat het hier niet om een gebrek dat niet, op de voet van art. 120 lid 2 Rv., bij herstelexploot kon worden hersteld - zoals in het onderhavige geval gebeurd is.
5 Ik ga ervan uit dat de opgegeven ontslagreden zo moet worden begrepen dat, voorzover ook [betrokkene 1] zich aan diefstal of verduistering zou hebben schuldig gemaakt, dat met verwijtbaar medeweten/goedvinden van haar echtgenoot zou zijn gebeurd. Anders valt immers moeilijk in te zien hoe de misdragingen van de ene echtgenoot (die niet de werknemer is) een reden voor ontslag van de andere echtgenoot (die dat wel is) zou kunnen opleveren of (helpen) onderbouwen.
6 Rov. 4.4 en dictum onder 5.1.
7 Uitleg van wat partijen hebben aangevoerd en wat zij ter beoordeling hebben voorgelegd, is voorbehouden aan de rechter(s) van de feitelijke instanties, zie o.a. HR 2 december 2005, rechtspraak.nl LJN AU5661, rov. 5.5.2; HR 3 juni 2005, NJ 2005, 324 m.nt. JBMV, rov. 3.3.1 (eerste gedeelte); HR 18 februari 2005, NJ 2005, 283, rov. 3.6, 3.8.3; HR 21 januari 2005, rechtspraak.nl LJN AR3151, rov. 3.5.1 - 3.5.3; HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 1, rov. 4.5; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nrs. 103, 121, 169.
8 HR 29 september 2000, NJ 2001, 560 m.nt. PAS, rov. 3.3; waar overigens ook blijkt dat het zo kan zijn dat de aard van de dringende reden meebrengt dat de eis van verwijtbaarheid (wel) moet worden gesteld.
9 Bovendien kan dat gegeven van aanmerkelijk belang zijn bij de afweging van de aard en ernst van de ontslagreden tegen, o.a., de ernst van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, zie bijvoorbeeld HR 21 januari 2000, NJ 2000, 190, rov. 3.9.1 - 3.9.2.
10 In onderdeel 2 wordt aangevoerd dat de Memorie van Grieven op p. 4 stellingen van deze inhoud zou bevatten; maar ik heb daar niets aangetroffen wat het hof zo moest (of, wat mij betreft, zelfs maar kon) opvatten.
11 Het pleonasme is in dit geval moeilijk te vermijden.
12 Over het zo genoemde "grievenstelsel" o.a.: HR 14 oktober 2005, rechtspraak.nl LJN AT6830, rov. 3.4.4; HR 5 december 2003, NJ 2004, 76, rov. 3.4.1; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Mollema, art. 332, aant. 16; Ras-Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nrs. 16 e.v.; Snijders-Wendels, Civiel Appel, 2003, nrs. 162, 168.
13 Naast de in voetnoot 12 genoemde bronnen wijs ik op HR 3 juni 2005, NJ 2005, 324 m.nt. JBMV, rov. 3.3.1 (slot).