ECLI:NL:PHR:2006:AV1162

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02528/05 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een Antilliaanse uitspraak in het Nederlandse rechtssysteem

In deze zaak gaat het om een herzieningsaanvraag van een veroordeling die is uitgesproken door de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch op 4 februari 2004. Aanvraagster is veroordeeld voor het opgeven van een valse naam, gepleegd op 4 september 2003. Tegelijkertijd is zij door het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen (GiEA) veroordeeld voor een drugsdelict dat op dezelfde datum heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft in deze zaak te oordelen over de vraag of de veroordelingen van de Nederlandse en Antilliaanse rechter met elkaar in conflict zijn, en of dit aanleiding geeft tot herziening van de Nederlandse uitspraak.

De Hoge Raad overweegt dat artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet van toepassing is op uitspraken van buitenlandse gerechten, waaronder die van het GiEA. Dit betekent dat de Hoge Raad niet bevoegd is om de Antilliaanse uitspraak in herziening te vernietigen. De Hoge Raad concludeert dat er zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 457 lid 1 onder 2° Sv, omdat de veroordeling van het GiEA als een nieuw feit kan worden beschouwd. Dit leidt tot de conclusie dat de Politierechter, indien hij bekend was geweest met de Antilliaanse veroordeling, aanvraagster mogelijk zou hebben vrijgesproken.

De Hoge Raad verklaart de herzieningsaanvraag gegrond en beveelt de onverwijlde invrijheidstelling van aanvraagster. Tevens wordt de zaak verwezen naar een gerechtshof voor een nieuwe behandeling, waarbij de tegenstrijdigheid tussen de Nederlandse en Antilliaanse uitspraken wordt opgelost. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het omgaan met internationale rechtspraak en de gevolgen van tegenstrijdige uitspraken in het Koninkrijk der Nederlanden.

Conclusie

Nr. 02528/05 H
Mr. Knigge
Zitting: 25 april 2006
Aanvullende conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. In mijn conclusie van 31 januari 2006 heb ik aangegeven dat er in de onderhavige zaak sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en onder 1° Sv. Immers, zo heb ik betoogd, kan de verdachte onmogelijk beide feiten hebben gepleegd die ten laste van hem door de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 4 februari 2004 en het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (GiEA) bij vonnis van 30 januari 2004, bewezen zijn verklaard.
2. Op basis van dit conflict van rechtspraak heb ik geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, beide vonnissen zal vernietigen, voorzover nodig de onverwijlde invrijheidstelling zal bevelen en voorts zodanige beslissing zal nemen als hem gelet op art. 461 Sv gepast voorkomt. Op deze conclusie kom ik echter deels terug, op grond van het navolgende.
3. Het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen bevat onder titel VI een regeling met betrekking tot herziening van vonnissen. Deze regeling houdt, voorzover hier van belang, in dat herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak kan worden aangevraagd bij het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen (HvJ). Hieruit volgt dat het in Antilliaanse zaken niet aan de Hoge Raad, maar aan het HvJ is om herzieningsaanvragen te beoordelen. Uitspraken van Antilliaanse rechters dienen daarom in zoverre gelijk te worden gesteld aan uitspraken van buitenlandse rechters, welke uitspraken zich niet voor herziening lenen.(1) Slechts het bedoelde vonnis van Politierechter is daarom vatbaar voor herziening door de Hoge Raad, voor herziening van het bedoelde vonnis van het GiEA kan de aanvrager zich desgewenst wenden tot het HvJ.
4. Het vonnis van het GiEA kan echter wel, gelijk in de aanvrage wordt betoogd,(2) worden opgevat als een novum in de zin van art. 457 lid 1 aanhef en onder 2° Sv. (3) In aanmerking genomen hetgeen ik in mijn conclusie in de onderhavige zaak van 31 januari 2006 onder 4 tot en met 8 heb weergegeven, rijst op grond van het bedoelde vonnis van het GiEA het ernstige vermoeden dat de Politierechter bij bekendheid met dit vonnis tot vrijspraak zou zijn gekomen.
5. Het voorgaande leidt mij tot de conclusie dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004, parketnummer 01/28182-03, zal bevelen en de zaak zal verwijzen opdat deze op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. T&C Sv, aant. 2 op art. 457 Sr.
2 Blijkens de pleitnotitie heeft de raadsman dit betoog bij de openbare behandeling van de zaak door de Hoge Raad op 31 januari 2006 toegelicht. Dat hij toen (wederom blijkens de pleitnota) primair heeft aangevoerd dat er sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457 aanhef en onder 1 Sv doet voor de beoordeling van de aanvrage niet terzake.
3 Vgl. Melai, aant. 18 op art. 457 Sv (suppl. 31, december 1980): "dat het vreemde gewijsde in contrast met een Nederlandse beslissing geen element kan vormen van een beweerd conflict van rechtspraak, maar dat het vreemd gewijsde uitsluitend kan worden gehanteerd als een nieuw feit in de zin van art. 457, eerste lid ten 2°."
Nr. 02528/05 H
Mr. Knigge
Zitting: 31 januari 2006
Conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. Aanvraagster van herziening is bij uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004 wegens "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens zijn gevraagd, een valse naam opgeven", gepleegd op 4 september 2003, bij verstek veroordeeld tot een geldboete van €180,- subsidiair drie dagen hechtenis.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvraagster ingediend door mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Venlo.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457 lid 1 onder 1e Sv. Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een afschrift van een door de Officier van Justitie te Curaçao uitgebrachte dagvaarding, kort samengevat inhoudende dat de aanvraagster wordt gedagvaard om te verschijnen voor het Gerecht in Eerste aanleg te Curaçao wegens een op 4 september 2003 begaan drugsdelict;
- een afschrift van de onder 1 bedoelde verstekuitspraak.
4. De in het onder 1 bedoelde vonnis opgenomen personalia van de veroordeelde zijn: [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1971. In het dossier bevindt zich onder meer een dossier met nummer PL2209/03-008104 met meerdere processen-verbaal betreffende de zaak die heeft geleid tot dit vonnis. Deze processen-verbaal houden onder meer in:
(i) een verklaring van C.H.J. van de Ven, politiebrigadier, van 11 september 2003, onder meer inhoudende (dossierpagina's 4 en 5):
"Verdachte werd door aangever [aangever] op donderdag 4 september 2003 omstreeks 10:15 uur terzake overtreding van artikel 310 in verband met artikel 45 lid 1 en artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht aangehouden en te 10:40 uur overgeleverd aan de opsporingsambtenaren (...)
VALSE NAAM:
Verdachte gaf op te zijn: [verdachte] (...)
Verdachte geeft vervolgens op te zijn: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971 (...)
Op donderdag 4 september 2003 te 17:15 is verdachte [...] in vrijheid gesteld."
(ii) een verklaring van [verdachte] van 4 september 2003, onder meer inhoudende (dossierpagina 20):
"Even later kwam de politie in het kantoor en werd ik meegenomen naar een politieburo. Daar werd door politiemensen naar mijn naam gevraagd en ik heb toen met opzet een andere naam opgegeven dan mijn echte naam. (...) Mijn echte naam is [verdachte] en ik ben geboren op [geboortedatum] 1971."
5. In het dossier bevinden zich daarnaast onder meer de volgende stukken:
(a) een extractvonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 30 januari 2004, parketnummer 902.204/3, inhoudende dat [aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, is veroordeeld wegens - kort gezegd - een drugsdelict;
(b) een proces-verbaal van A. Alberts van 4 september 2003, inhoudende dat bedoelde [aanvraagster] op 4 september 2003 omstreeks 13:30 uur op de luchthaven Hato te Curaçao is staande gehouden wegens verdenking van een drugsdelict en dat zij na verhoor is heengezonden met een aan haar uitgereikte dagvaarding.
6. Uit de onder 4 deels weergegeven stukken leid ik af dat de pleegster van het in het onder 1 bedoelde vonnis ten laste van de aanvraagster bewezenverklaarde feit op 4 september 2003 om 17:15 uur in vrijheid is gesteld.
7. Uit de onder 5 deels weergegeven stukken leid ik af dat de aanvraagster tevens is veroordeeld voor een op 4 september 2003 gepleegd drugsdelict, waarvoor zij op genoemde datum rond 13:30 uur staande is gehouden.
8. Het tijdsverschil tussen Nederland en Curaçao was in september 2003 zes uren. Dit wil zeggen: het was in Nederland zes uren later dan op Curaçao.(1) De reistijd tussen Nederland en Curaçao bedraagt in de regel minimaal negen uren.(2) Rekenend naar de tijd van Curaçao is de aanvraagster op 4 september 2003 om 11:15 uur in Nederland in vrijheid gesteld en vervolgens om 13:30 uur op Curaçao staande gehouden. Hieruit leid ik af dat het, gelet op voornoemde reistijd tussen Nederland en Curaçao, onmogelijk is dat de aanvraagster beide strafbare feiten heeft gepleegd. Ik laat dan nog daar dat verzoekster blijkens het hiervoor onder 5 vermelde proces-verbaal werd aangehouden bij de controle op de bagage van de vertrekkende passagiers met bestemming Amsterdam.
9. Op grond van het voorgaande concludeer ik dat de aanvrage gegrond is. De consequentie daarvan is dat, nu de aanvrage betreft het geval van art. 457 lid 1 onder 1e Sv, beide vonnissen dienen te worden vernietigd (art. 461 Sv). Art. 461 Sv schrijft daarbij voor dat beide zaken verwezen moeten worden naar één en hetzelfde gerechtshof (dat nog van geene daarvan kennis genomen heeft). Men kan zich afvragen of deze regel ook geschreven is voor de situatie dat een Nederlands vonnis strijdt met een Antilliaans vonnis. Aan de andere kant is de ratio van de gezamenlijke behandeling erin gelegen dat op die wijze de tegenstrijdigheid het beste uit de wereld - of althans uit het Koninkrijk - kan worden geholpen.
10. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, beide vonnissen zal vernietigen, voorzover nodig de onverwijlde invrijheidstelling zal bevelen en voorts zodanige beslissing zal nemen als hem gelet op art. 461 Sv gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze informatie ontleen ik aan www.timezoneconverter.com.
2 Dit ben ik nagegaan aan de hand van informatie op de websites van reisbureaus (bijv. www.d-reizen.nl).