1 Van de Belastingdienst Grote Ondernemingen P.
2 De hofuitspraak (Hof Arnhem, 16 maart 2005, nr. 02/02510) is gepubliceerd in V-N 2005/37.9 (met commentaar) en in NTFR 2005/615 met noot Van Beelen.
3 Het kan gaan om onder meer stichtingen (zoals belanghebbende), maar ook om sportverenigingen. Ik hanteer hierna de term sportclub.
4 HR 21 november 1990, nr. 26197, BNB 1991/90, na conclusie A-G Verburg en met noot Hoogendoorn.
5 Zie de Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel vennootschapsbelasting, artikelsgewijs commentaar op artikel 2 (versie 2006.01).
6 Of in concurrentie treedt, en daarmee belastingplichtig is op grond van artikel 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
7 Zie HR 29 juni 1955, nr. 12383, BNB 1955/299. En recentelijk HR 28 oktober 2005, nr. 41071, NTFR 2005/1488 met noot Boxem.
8 Zie HR 15 november 1989, nr. 25940, BNB 1990/48, na conclusie A-G Verburg en met noot Van Dijck, en recentelijk HR 28 oktober 2005, nr. 41071, NTFR 2005/1488 met noot Boxem en Vakstudie Nieuws 2005/54.13.
9 Besluit van 9 april 1999, nr. DB 99/1333, BNB 1999/240.
10 Besluit van 27 januari 1998, nr. DB 98/311, BNB 1998/91.
11 Zie HR 2 april 1947, B. 8335, HR 24 juni 1953, nr. 11380, BNB 1953/189 en HR 21 november 1990, nr. 26197, BNB 1991/90, na conclusie A-G Verburg en met noot Hoogendoorn.
12 HR 5 februari 1964, nr. 15153, BNB 1964/120, met noot Van Soest.
13 Zie J.J.H. Jacobs, Het bedrijfsmiddel, blz. 42, H.D. Tjeenk Willink bv, Groningen 1974.
14 HR 16 oktober 1991, nr. 27288, BNB 1992/42, met noot Slot.
15 Voor een uitgebreid overzicht met betrekking tot openingsbalansproblematiek in de inkomstenbelastingsfeer verwijs in naar de Vakstudie Inkomstenbelasting 2001, artikelsgewijs commentaar bij artikel 3.8, aantekening 3 (versie 2006.1).
16 Zie HR 2 april 1947, B. 8335, met noot Doedens.
17 HR 21 november 1990, nr. 26197, BNB 1991/90, na conclusie A-G Verburg en met noot Hoogendoorn.
18 HR 9 maart 1994, nr. 29010, BNB 1994/178, na conclusie A-G Van Soest en met noot Slot.
19 In zijn noot onder het arrest in de BNB.
20 In een aantekening bij het arrest in Fed 1991/92.
21 S.A. Stevens, De belaste overheid, FM 109, Kluwer, Deventer 2002, blz. 350.
22 R.P.C. Cornelisse, Enige fiscale aspecten van goodwill, FM 60, Kluwer, Deventer 1992, blz. 162.
23 J.W. Zwemmer, De waardering van het ondernemingsvermogen bij de start van de onderneming, Ars Aequi, 1991, blz. 337.
24 J.N.P. Grimbergen, De belastingplicht van een stichting en goodwill, Weekblad voor fiscaal recht, 1991, blz. 1036.
25 In zijn noot onder het arrest in de BNB.
26 Zie F.M. Freudenthal, Sfeerovergang van aandelen in de inkomstenbelasting (proefschrift), Kluwer, Deventer 1996, blz. 98-101. Zie van dezelfde auteur ook: Resultaat uit overige werkzaamheden: exclusief terbeschikkingstellingsregeling, FM 103, Kluwer, Deventer 2002, blz. 150-153.
27 D.J. van Dommelen in een aantekening bij het arrest in Fed 1994/308.
28 J.E.A.M. van Dijck, Rangorde in de Wet IB, Fed fiscale brochures, Fed, Deventer 1999, blz. 46-48.
29 Tekenend is stelling 2 bij het proefschrift van Freudenthal:
"Op het gebied van de sfeerovergangen is het arrest HR 9 maart 1994, BNB 1994/178, na conclusie A-G Van Soest, m.nt. G. Slot (inzake de inbreng in een onderneming van een studiepakket vanuit de sfeer van de inkomsten uit arbeid) als een regelrechte misser te beschouwen, doordat daarin volledig aan het stelsel van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 voorbijgaande, wordt getracht het voor de fiscus nadelige gevolg van sfeerovergangen op te lossen."
30 VakstudieNieuws 1994, blz. 1043, punt 9.
31 Zelfs als een onderneming verlies maakt kan er sprake zijn van overwinstcapaciteit. Pas als er een winststreven is, is er een onderneming.
32 In zijn noot onder HR 9 november 2001, nr. 36657, na conclusie A-G Groeneveld en met noot Essers.
33 Het aan het ondernemingsbegrip verbonden duurzaamheidsvereiste ziet op de onderneming en niet op de ondernemer.
34 Ik denk hierbij aan de sportclub die shirts, sleutelhangers en andere hebbedingetjes voorzien van het clublogo verkoopt aan de eigen leden. Betoogd kan worden dat in dat geval niet wordt deelgenomen aan het economisch verkeer.
35 Ik denk hierbij aan amateurvoetbalclubs die promoveren en uiteindelijk betaald voetbal gaan spelen.
36 Ik erken dat het voor de inspecteur niet altijd eenvoudig is om vast te stellen of nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor subjectieve vrijstelling, met name de vraag of de door het lichaam behaalde winst binnen de gestelde grenzen blijft.
37 Ik ga ervan uit dat de belastingdienst al langer vermoedde dat BVO's een onderneming dreven, maar dat besloten is om op enig moment - per 1 juli 1994 - over te gaan tot het in de heffing van de vennootschapsbelasting betrekken van alle BVO's, om onderlinge concurrentievervalsing te voorkomen.
38 Ik denk aan de terugkeer van een BVO naar het amateurvoetbal.
39 Althans, de waarde hoeft niet één op één gelijk te zijn met de waarde waarvoor de rechten op de beginbalans waren opgenomen. Het gaat om de waarde die de merchandisingrechten hadden op het tijdstip waarop de vrijstelling van artikel 6 van de Wet eindigde en de waarde van die rechten op het tijdstip waarop de vrijstelling weer van toepassing wordt.
40 Bij het eindigen van de belastingplicht moet worden afgerekend, zo leid ik (impliciet) af uit onder meer HR 21 november 1990, nr. 26197, BNB 1991/90, na conclusie A-G Verburg en met noot Hoogendoorn. Vergelijk voorts Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel vennootschapsbelasting, artikelsgewijs commentaar op artikel 16 IB, aantekening 5 (versie 2006.1).
41 Vgl. R.P.C. Cornelisse, Enige fiscale aspecten van goodwill, FM 60, Kluwer, Deventer 1992, blz. 42.
42 Zie bijvoorbeeld HR 2 januari 1958, nr. 13379, BNB 1958/56, met noot Smeets. Zie ook R.P.C. Cornelisse, Enige fiscale aspecten van goodwill, FM 60, Kluwer, Deventer 1992, blz. 109 en verder.
43 Zie HR 9 april 1952, B. 9213.
44 Zie HR 3 juni 1954, nr. 11739, BNB 1954/226, met noot Smeets. Zie bijvoorbeeld ook Cursus Belastingrecht, onderdeel Inkomstenbelasting t/m 2000, 2.2.14.F.b (versie 2005.6): "Zelf gekweekte goodwill kan niet worden geactiveerd en daarop kan derhalve niet worden afgeschreven. Activering van zelf gekweekte goodwill zou in strijd zijn met het realisatiebeginsel van art. 9: de goodwill betreft toekomstige winst, en het zou in strijd zijn met g.k.g. om deze winst reeds eerder te verantwoorden."
45 Zie HR 12 oktober 1955, nr. 12413, BNB 1955/356.
46 HR 9 november 2001, nr. 36657, BNB 2002/67, na conclusie A-G Groeneveld en met noot Essers.
47 Zie HR 12 oktober 1955, nr. 12413, BNB 1955/356 en HR 28 maart 1962, nr. 14769, BNB 1962/141.
48 Zie HR 15 februari 1956, nr. 12649, BNB 1956/102 en HR 7 december 1994, nr. 29334, BNB 1995/88, na conclusie A-G Van Soest en met noot Slot.
49 Partijen en Hof gebruiken zowel de term sponsoropbrengsten als sponsoringopbrengsten. Ik gebruik de term sponsoringopbrengsten, maar beide begrippen doelen op hetzelfde.
50 Zie voor een omgekeerd geval een bericht in de Telegraaf van 13 februari 2006(pagina 23), waarin bericht wordt dat F bij degradatie een korting van 25% op de (nieuwe) sponsortarieven geeft.
51 Bijlage 7 bij het verweerschrift voor het Hof.
52 Ik verwijs voorts naar de conclusie van mijn ambtgenoot Wattel voor HR 27 september 2000, nr. 34934, BNB 2001/8, met noot Cornelisse.
53 Voor de vraag wat voor de toepassing van artikel 6 van de Wet als winst geldt bij de beoordeling van het winststreven, dient volgens de Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Vennootschapsbelasting, artikelsgewijs commentaar bij artikel 6, aantekening 4.1 (versie 2006.1), kennelijk aangesloten te worden bij het fiscale winstbegrip. Voor de discussie in de vakliteratuur hierover verwijs ik naar voornoemde aantekening.
54 Beroepschrift voor het Hof, blz. 8.