1 Het sinds 1 januari 2004 geldende art. 5 lid 2 onder a BMW (Trb. 2002/37 en Trb. 2003/184) luidt in zoverre anders dat aan het eind van de aanhef van lid 2 de woorden 'voor zover na de datum van inschrijving:' zijn opgenomen.
2 Art. 10 BMW heeft betrekking op de geldigheidsduur van de inschrijving en houdt slechts verband met de inschrijving van een merk.
3 Zoals opgenomen in de Benelux-regelgeving inzake merken, losbladige uitgave van het Benelux-Merkenbureau.
4 Gielen in Tekst & Commentaar Intellectuele Eigendom, Kluwer: Deventer 2005, Benelux-Merkenwet art. 5, p. 193-194.
5 L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, Tjeenk Willink: 2000, p. 240.
6 Vgl. HR 10 februari 1987, NJ 1987, 848 m.nt. Corstens.
7 Dat zou denk ik niet anders zijn geweest als de merkhouder zich als benadeelde partij had gevoegd. De benadeelde partij kan alleen schadevergoeding vorderen en is alleen in het geding over die vordering partij. Dat de vordering gevoegd met de strafzaak wordt behandeld, brengt dus niet mee dat de benadeelde partij partij wordt in de strafzaak. Als de verdachte zich met een beroep op art. 5 lid 2 sub a BMW tegen de vordering verweert, zal het gevolg daarvan al snel zijn dat die vordering, als niet van eenvoudige aard, niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ook dat illustreert dat de zaken, hoewel gevoegd, wel van elkaar onderscheiden moeten worden.
8 Vgl. L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, Tjeenk Willink: 2000, p. 138.
9 Vgl. L. Wichers Hoeth, t.a.p., p. 240, alwaar de uitspraak zonder voorbehoud wordt aangehaald.
10 Art. 5 lid 2 sub a laatste volzin houdt in (onderstreping Kn): "In een geding kan de rechter de merkhouder geheel of gedeeltelijk met het bewijs van het gebruik belasten."
11 Voor een misschien niet al te vergezochte vergelijking zie HR 24 september 2002, NJ 2003, 80 m.nt. YB.
12 Zie daarover L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, Tjeenk Willink: 2005, p. 238.
13 Zie in dit verband HR 23 december 2005, LJN AU2850 en in het bijzonder rov. 2.3-2.5 in de conclusie van de AG.
14 Vgl. HR 24 juni 2003, LJN AF8655, HR 23 september 2003, LJN AM5343 (zie de conclusie van AG Vellinga, r.o. 20 onder HR 24 februari 2004, LJN AN9907).
15 Benelux Gerechtshof 2 oktober 2000, NJ 2001/246. Zie hierover de conclusie van AG Verkade van 16 december 2005, LJN AU8940, r.o. 7.11. Vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 8 juni 2005, LJN AT7077 r.o. 6; Rechtbank 's-Gravenhage 29 juli 2005, LJN AU1173, r.o. 8 en Rechtbank 's-Gravenhage 29 juli 2005, LJN AU4076, r.o. 4.6. De Lid-Staten waren per 1 januari 1993 verplicht de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de Richtlijn. Voor zover Lid-Staten dat niet hebben gedaan, moest de nationale wetgeving volgens het Benelux-Hof (NJ 2001/246) niettemin zoveel mogelijk conform de Richtlijn worden uitgelegd. Pas vanaf 1 januari 2004 zijn in het hier meest belangrijke artikel 13 A lid 1 onder b BMW de woorden 'indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen het teken en het merk' vervangen door de woorden 'indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk'.
16 HvJEG 6 mei 2003, C-104/01, r.o. 62 (LJN AF8501).
17 Zie voor een interpretatie van de relevante rechtspraak op dit punt voorts de conclusie van AG Huydecoper bij HR 14 november 2003, NJ 2004/101, r.o. 7-8 (LJN AK4818)
18 Smidt II, blz. 547.
19 Smidt II, blz. 350.
20 Ch. Gielen en L. Wichers Hoeth, Merkenrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1992, p. 77-78; NLR art. 337, suppl. 79, aant. 9.; V. Mul in: H.J.B. Sackers en P.A.M. Mevis, Fraudedelicten, Zwolle: Tjeenk Willink 2000, p. 110-111.
21 Aantekening 10c op art. 337.
22 HR 6 februari 1996, nr. 101.641.
23 De opzeteis maakt weliswaar dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid beperkter is dan civielrechtelijke aansprakelijkheid, maar men kan zich afvragen hoe groot de inperkende werking van deze eis is nu voorwaardelijk opzet volstaat.
24 Die vraag zou aan de orde kunnen komen als na een eventuele ver- of terugwijzing de tenlastelegging wordt gewijzigd. Zij kan ook aan de orde komen als het beroep op art. 5 lid 2 sub a BMW zou slagen en de vraag moet worden beantwoord of er - niettegenstaande de vrijspraak - reden is om de inbeslaggenomen fototoestellen aan het verkeer te onttrekken.