Het OM heeft een netelige zaak aangesneden, overtreding van artikel 5 lid 1 WGW jo artikel 4 van diezelfde wet, kort gezegd het verrichten van beroepsgoederenvervoer zonder daarvoor de benodigde vergunning te hebben en dat alles zou hebben plaatsgevonden op 10 september 2002.
De eerste vraag die dan rijst, is of er op voornoemde datum inderdaad beroepsgoederenvervoer is verricht door de verdachte onderneming en zo ja, was daar een vergunning, op grond van de wettelijke bepalingen, voor nodig?
Cliënte is een aannemingsbedrijf en neemt werk aan, zoals het aanleggen en asfalteren van wegen. Ook sloop- en grondwerkzaamheden waarbij in het complete bestek een stukje transport zit. Immers, er dienen primaire grondstoffen en bouwstoffen te worden aangevoerd en de restanten van wegen c.q. gebouwen dienen afgevoerd te worden en eventueel hergebruikt te worden. Nogmaals, in het complete pakket is een klein gedeelte transport verdisconteerd. Gemachtigde van onderneming heeft op de zitting in eerste aanleg uitgebreid het woord gevoerd waarbij hij de zinsnede hanteert 'wij vervoeren niets voor onszelf. U dient dit te interpreteren als zijnde 'wij vervoeren niet beroepsmatig doch alleen en voorzover noodzakelijk in de uitvoering van de eigenlijke werkzaamheden van de onderneming, namelijk het aannemen van bouwprojecten en gedeelten daarvan'.
De feiten zoals neergelegd in het proces-verbaal en zoals ter zitting door [betrokkene 1] erkend in zijn verklaring zijn op zich juist doch kunnen, anders dan de Edelachtbare economische Politierechter heeft overwogen, niet tot een bewezenverklaring leiden. Immers, er is in de ogen van de verdediging geen beroepsgoederenvervoer verricht doch eigen vervoer. Zou er overigens wel sprake zijn van een summier gedeelte beroepsgoederenvervoer dan moge ik u verwijzen naar productie , inhoudende artikel 15-23 WGW waarbij vooral artikel 15 lid 3 WGW relevant is. Immers in laatstgenoemd artikel wordt gerefereerd aan de amvb m.a.w. artikel 39 e.v. van het Besluit Goederenvervoer over de Weg.
In artikel 39 eerste lid sub a en b worden de criteria genoemd voor inschrijving Eigen vervoer. Als eerste en meest importante eis wordt gesteld dat de aanvrager aantoont dat:
a. het vervoer een onderdeel vormt van het totaal van bedrijfsactiviteiten van de onderneming voor wiens rekening en risico de goederen worden vervoerd(1); en
b. het vervoer in het geheel van de bedrijfsactiviteiten geen hoofdactiviteit, maar een werkzaamheid van ondersteunende aard vormt.
Overduidelijk moge blijken dat dit laatste zeker het geval is bij [verdachte] B.V. Derhalve is inschrijving bij het SIEV voldoende om het vervoer te laten plaatsvinden en is de vergunning ex de WGW in het geheel geen vereiste. Cliënte beschikt sinds lange tijd over een dergelijke vergunning, waarbij uitdrukkelijk door de aanvrager, cliënte, aangetoond is dat zij aan deze criteria voldeed.
Niet alleen de wetgeving en de toelichting op het Besluit bieden steun voor deze stelling doch ook de jurisprudentie en parlementaire geschiedenis. Weliswaar zeer gedateerd, oktober 1983, doch niet minder aan actualiteit ingebonden.(2) Ik moge u verwijzen naar de noot van mr. P.J.P. Tak:
'In het fijnmazige stelsel van wetgeving dat op het vervoer betrekking heeft mogen dan ook geen gaten ontstaan door onduidelijkheden over de werkingssfeer van bepalingen uit die wetgeving. Daardoor wordt immers het doel van de regeling ernstig in gevaar gebracht (..). Het is daarom van groot gewicht dat duidelijkheid bestaat, wat onder ieder van de soorten van vervoer, waar voor de Wet Autovervoer Goederen een regeling inhoudt, moet worden verstaan. In die duidelijkheid ligt het belang van dit arrest'.
Ook in dit arrest stond centraal de vraag of er in casu sprake was van ongeregeld vervoer (thans genaamd beroepsgoederenvervoer) of eigen vervoer. Rekwirante, een afvalverwerkingsbedrijf, stond wel ingeschreven als eigen vervoerder en beschikte derhalve niet over de vergunning ongeregeld vervoer en was in feitelijke instanties veroordeeld omdat het onderhavige vervoer niet werd beschouwd als eigen vervoer doch als beroepsgoederenvervoer. Tak verwijst naar de definities in de wet en naar de parlementaire behandeling waarbij het begrip eigen vervoer verder werd opgerekt. De Hoge Raad heeft bij arrest van 6 februari 1968, NJ 1968, 211 deze ruimere uitleg tot de zijne gemaakt.
Ik citeer verder uit de noot:
'3. In het onderhavige arrest zoekt de Hoge Raad voor de uitleg van het begrip eigen vervoer aansluiting bij de in MvT verwoorde kenmerken voor het eigen vervoer te weten: vervoer ten eigen behoeve, of ten behoeve van de eigen onderneming met - kort gezegd- eigen vrachtauto's. Aan de hand van deze kenmerken stelt de HR dat er ook sprake kan zijn van eigen vervoer als het vervoer geschiedt ten behoeve van het bedrijf met eigen vrachtauto's en rechtstreeks met de bedrijfsvoering in verband staat. Met deze invulling van het begrip eigen vervoer wordt naar mijn mening meer houvast geboden dan met de interpretatie van het begrip eigen vervoer in het arrest van 1968. Het gaat immers bij eigen vervoer niet zozeer om een samenhang in tijdsmomenten tussen de bedrijfswerkzaamheden en het vervoer, maar om de bedrijfsmatige samenhang. Wanneer het vervoer een onlosmakelijk onderdeel is in het totaal van werkzaamheden dat in een woord met bedrijfsactiviteiten kan worden samengevat dan is er van een bedrijfsmatige samenhang sprake. Het vervoer is dan zo eigen aan die bedrijfsactiviteiten dat het niet aan het beroepsgoederenvervoer dient te worden overgelaten'.