1 Zie rov. 3 van het bestreden arrest van het hof Amsterdam jº rov. 2.1-2.4 van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 22 juli 2004.
2 Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, Pb EG 1976, L 262/169 (laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/80/EG, Pb EG 2005, L 303/32.
3 Stb. 1995, 519 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 januari 2005, Stb. 2005, 64).
4 Stcrt. 1997, 18 (gewijzigd bij de regelingen van 19 december 1997, Stcrt. 247, en 27 oktober 2004, Stcrt. 212).
5 Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen, Pb EG 1993, L 169/1 (laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/50/EG, Pb EU 2005, L 210/41).
6 Stb. 1970, 53 (laatstelijk gewijzigd bij wet van 17 mei 2001, Stb. 2001, 278).
7 Stb. 1995, 243 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 april 2004, Stb. 2004, 198).
8 Als cassatietermijn in kort geding geldt een termijn van acht weken (art. 402 lid 2 Rv jº art. 339 lid 2 Rv). Het bestreden arrest dateert van 17 februari 2005; de cassatiedagvaarding is op 14 april 2005 - en derhalve binnen acht weken - uitgebracht.
9 Naar ik aanneem heeft de steller van het middel met de toevoegingen "- andere-" en "(zie hierna)" beoogd te benadrukken dat het in de bedoelde passage in rov. 4.8 niet gaat om de later in het onderdeel genoemde (en volgens GSK toepasselijke) voorschriften met betrekking tot medische hulpmiddelen, maar om de voorschriften zoals die voor cosmetische producten gelden.
10 Zie rov. 4.3 van het vonnis van de voorzieningenrechter.
11 Hoewel onderdeel 1.8 rov. 4.8 noemt als aangevallen rechtsoverweging, volgt uit het in het onderdeel opgenomen citaat van het bestreden oordeel dat rov. 4.9 wordt bedoeld.
12 Vgl. Veegens-Korthals Altes-Groen, Cassatie in burgerlijke zaken (2005), nr.122.
13 Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen, Pb EG 1990, L 189/17; nadien gewijzigd.
14 Richtlijn 65/65/EEG van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten, Pb EG 1965, P 22/369, nadien gewijzigd, inmiddels vervangen door Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, Pb EG 2001, L 311/67, nadien gewijzigd.
15 Richtlijn 89/343/EEG van de Raad van 3 mei 1989 tot uitbreiding van de werkingssfeer van de Richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG en tot vaststelling van bijkomende bepalingen voor radiofarmaceutica, Pb EG 1989, L 142/16, nadien gewijzigd; richtlijn 89/342/EEG van de Raad van 3 mei 1989 tot uitbreiding van de werkingssfeer van de Richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG en tot vaststelling van bijkomende bepalingen voor immunologische geneesmiddelen bestaande uit vaccins, toxinen, serums of allergenen, Pb EG 1989 L 142/14; richtlijn 89/381/EEG van de Raad van 14 juni 1989 tot uitbreiding van de werkingssfeer van de Richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten en tot vaststelling van bijzondere bepalingen voor uit menselijk bloed of plasma bereide geneesmiddelen, Pb EG 1989, L 181/44; ook deze "related" richtlijnen zijn inmiddels vervangen door richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, Pb EG 2001, L 311/67, nadien gewijzigd.
16 Vgl. de tekst van art. 8 lid 1 MHR: "Wanneer een Lid-Staat constateert dat in artikel 4, lid 1 en lid 2, tweede streepje, bedoelde hulpmiddelen die naar behoren zijn geplaatst en onderhouden en gebruikt worden overeenkomstig hun bestemming, de gezondheid en/of de veiligheid van de patiënten, de gebruikers of, in voorkomend geval, andere personen in gevaar dreigen te brengen (...)" (onderstreping toegevoegd; LK).
17 Zo begrijp ik althans de passage in onderdeel 2.6 "de vraag daaromtrent".
18 Art. 249 EG-Verdrag.
19 S. Prechal, Directives in EC Law (2005), p. 61-64; M.H. Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht (2001), p. 13-16.
20 Zie S. Prechal, Directives in EC Law (2005), p. 13-14. Prechal verwijst bij bespreking van de rol van de nationale rechter naar art. 10 (beginsel van gemeenschapstrouw) en art. 234 (prejudiciële procedure) EG-Vedrag.
21 Vgl. in dit verband de "Manual on the scope of application of the Cosmetics Directive 76/768 (Art. 1(1) Cosmetics Directive) as agreed between the Commission Services and the competent authorities of Member States" (december 2005), nr. 7: "This manual does not relieve national competent authorities from their obligation to determine for any individual product, on a case-by-case basis, whether it falls within the scope of application of the Cosmetics Directive or within the scope of application of other sectoral legislation. The Court has repeatedly held that the national authorities, acting under the supervision of the courts, must proceed on a case-by-case basis, taking account of all the characteristics of the product.", waarbij wordt verwezen naar HvJ EG 9 juni 2005, gevoegde zaken C-211/03, C-299/03 en C-316/03 t/m C-318/03 (HLH Warenvertriebs GmbH en Orthica BV), Jurispr. 2005, p. I-5141, punt 51 en HvJ EG 20 mei 1992, C-290/90 (Eye lotions), Jurispr. 1992, p. I-3317, punt 17. Deze manual is gepubliceerd op de website van de Europese Commissie (http://europa.eu.int/comm/enterprise/cosmetics/doc/manual_cosm_definition.pdf). Zie voorts de (als prod. 25 door Sara Lee overgelegde) uitspraak van de House of Lords van 28 juni 2001, nr. 32, in een zeer vergelijkbare zaak. Onder 29 overwoog Lord Slynn of Hadley (voormalig advocaat-generaal bij en voormalig rechter in het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen) naar aanleiding van het betoog dat art. 1 lid 5 onder d MHR slechts tot uitdrukking brengt dat de MHR en de Cosmetica-richtlijn elkaar overlappen en dat daarbij geen voorrang van de Cosmetica-richtlijn wordt gevestigd: "I am not able to accept this approach. Article 1(5)(d) is in simple terms and it means what it says. Nothing in the MDD applies to a cosmetic product. If it is said that a product is a cosmetic product within the meaning of the CD, that has to be decided by the national authorities of a Member State and in the last resort by the courts. I do not accept that the application of the CE mark excludes the competence of those authorities or the courts. (...) (I)mportant though the role of the notified body is in regard to quality supervision and audit, it is not given the jurisdiction to decide the essential question as to whether the product is a medical device or not."
22 Uit art. 16 MHR kan worden opgemaakt dat de taak en bevoegdheid van Aangemelde Instanties is beperkt tot het uitvoeren van de conformiteitsprocedure van art. 11 MHR. Zie voor de inhoud van die procedure de bijlagen bij de MHR waarnaar art. 11 verwijst. Zie ook de Nota van Toelichting bij het Besluit Medische Hulpmiddelen, Stb. 1995, 243, p. 44, 51. Vgl. voorts de in voetnoot 21 reeds geciteerde opvatting van Lord Slynn of Hadley, alsmede J.A. Lisman, De toelating van geneesmiddelen Hoe effectief is ons systeem? (Vereniging voor Gezondheidsrecht, preadvies 2006), p. 101: "Indien de fabrikant meent dat een product een medisch hulpmiddel is, wordt een dossier overhandigd aan een aangemelde instantie. De aangemelde instantie vraagt zich vervolgens af of het product inderdaad een medisch hulpmiddel is en toetst conformiteit van het product en het dossier aan de eisen. De beslissingen van de bevoegde autoriteit, respectievelijk de aangemelde instantie zijn geen definitieve beslissing over de classificatie van het product. Dit is immers geen bevoegdheid voor deze organen." Lisman annoteerde ook het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juli 2004 in JGR 2004, 40. Zie ik het wel, dan neemt Lisman ook in zijn noot het standpunt in dat (in de MHR) een tot classificatie bevoegde autoriteit ontbreekt, maar betreurt hij de relativering van het vrije verkeer van medische hulpmiddelen, doordat de nationale rechter over de classificatie van het betrokken product het laatste woord heeft.
23 Zie over dit voorstel in de versie van 10 november 2005 J.A. Lisman, De toelating van geneesmiddelen Hoe effectief is ons systeem? (Vereniging voor Gezondheidsrecht, preadvies 2006), p. 87-88 en p. 99-100. Het voorstel is op 22 december 2005 door de Commissie aan de Raad verzonden en van referenties voorzien: COM(2005)681 final; 2005/0263 (COD); SEC(2005)1742.
24 De in deze bepaling vervatte definitie komt overeen met die van art. 1 lid 1 Cosmeticarichtlijn.
25 Het verschil tussen art. 8 MHR en art. 18 MHR wordt ook duidelijk uit het feit dat art. 8 MHR ziet op "hulpmiddelen" waartegen moet worden opgetreden en art. 18 MHR op "producten".
26 HvJ EG 27 oktober 1982, gevoegde zaken 35 en 36/82 (Morson en Jhanjan), Jurispr. 1982, p. 3723, NJ 1983, 350; zie ook Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 31.