ECLI:NL:PHR:2006:AX7458
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. A.E.M. Röttgering
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van strafmaat na verwijzing door de Hoge Raad met aandacht voor redelijke termijn en motivering
In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de strafmaat door het Hof Den Haag na een verwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere belastingdelicten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften en valsheid in geschrift. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het Hof om de straf opnieuw te bepalen, waarbij het Hof rekening diende te houden met de uitspraak van de Hoge Raad en de redelijke termijn van de procedure. De verdachte had in de tussentijd een faillissement aangevraagd, wat door het Hof werd meegewogen in de strafoplegging.
Het Hof oordeelde dat de eerdere veroordeling door het Hof Amsterdam niet belette dat een zwaardere straf kon worden opgelegd, mits goed gemotiveerd. De advocaat-generaal had een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar het Hof besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 240 uren. Het Hof overwoog dat de overschrijding van de redelijke termijn niet zo ernstig was dat dit leidde tot verval van het recht tot strafvervolging, maar dat het wel invloed had op de strafmaat.
De verdediging stelde dat de straf onbegrijpelijk was, omdat er voor de verwijzing geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf was opgelegd en er geen nieuwe bijzondere omstandigheden waren. Het Hof weerlegde deze argumenten en stelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte voldoende waren om de zwaardere straf te rechtvaardigen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de rechter na verwijzing vrij moet zijn in zijn waardering van de feiten en omstandigheden, zonder dat hij beperkt wordt door eerdere beslissingen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.