ECLI:NL:PHR:2006:AX7803
Parket bij de Hoge Raad
- L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Executiegeschil tussen accountant en voormalige cliënt over afgifte van administratieve gegevens
In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen een accountant, hierna aangeduid als eiser, en zijn voormalige cliënten, aangeduid als verweerster c.s. De achtergrond van het geschil ligt in een kort geding vonnis van de president van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de eiser werd veroordeeld tot afgifte van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens aan de verweerster c.s. Dit vonnis werd uitgesproken op 26 augustus 1997, met een dwangsom van f 1.000,- per dag voor het geval de eiser in gebreke zou blijven. De eiser heeft echter geweigerd om de volledige administratie af te geven totdat het resterende bedrag van de facturen, dat nog niet was betaald, zou zijn voldaan.
Na de uitspraak van het kort geding heeft de verweerster c.s. een executoriaal beslag gelegd op een onroerende zaak van de eiser, omdat zij meenden dat hij niet aan de veroordeling had voldaan. De eiser heeft hierop een procedure gestart om het beslag op te heffen en om te voorkomen dat de dwangsommen ten uitvoer zouden worden gelegd. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de eiser afgewezen en de vordering in reconventie van de verweerster c.s. toegewezen, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij aan de veroordeling had voldaan.
De eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, maar het hof heeft de grieven van de eiser verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij drie middelen aanvoerde. Het eerste middel betrof de onmogelijkheid van de veroordeling tot afgifte van 'alle' gegevens, het tweede middel ging over het bewijsaanbod van de eiser en het derde middel betrof de motivering van het hof met betrekking tot de vordering in reconventie.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel dat zich richtte tegen de veroordeling tot afgifte van 'alle' gegevens niet tot cassatie kon leiden, omdat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis in de hoofdzaak kunnen worden aangevoerd. Het hof had de bewijsaanbiedingen van de eiser terecht gepasseerd, omdat deze niet ter zake dienend waren. Het derde middel, dat betrekking had op de motivering van het hof, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling.