Conclusie
Nr. 02781/05
Mr. Vellinga
Zitting: 27 juni 2006.
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "oplichting" veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf.
2. Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof twee bewijsmiddelen heeft gebezigd die onderling tegenstrijdig zijn ten gevolge waarvan de bewezenverklaring ondeugdelijk gemotiveerd is.
4. Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de maand juni 2000, te Haaksbergen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [A] B.V. en/of [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid koper(draad), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [betrokkene 1] verteld dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) namens het atelier [B] uit Enschede kwam en/of dat het atelier betrokken was geweest bij de vuurwerkramp en/of geen draad meer voorradig had en/of dat er een order was binnengekomen om 45 grote poppen te maken en/of dat hiervoor veel koperdraad nodig was om vorm aan die poppen te kunnen geven en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), een tijd lang niet had kunnen werken en nu de draad weer wilde oppakken en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) later terug zou komen om het koper(draad) op te halen en/of hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zich (op een later gelegen tijdstip) met een auto met aanhangwagen naar het terrein van die kabelfabriek begeven, waardoor [A] B.V. en/of die [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
5. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de maand juni 2000, te Haaksbergen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid koper(draad), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [betrokkene 1] verteld dat hij, verdachte, namens het atelier [B] uit Enschede kwam en dat het atelier betrokken was geweest bij de vuurwerkramp en geen draad meer voorradig had en dat er een order was binnengekomen om 45 grote poppen te maken en dat hiervoor veel koperdraad nodig was om vorm aan die poppen te kunnen geven en dat hij, verdachte, een tijd lang niet had kunnen werken en nu de draad weer wilde oppakken en dat hij, verdachte, later terug zou komen om het koper(draad) op te halen hebbende verdachte zich (op een later gelegen tijdstip) met een auto met aanhangwagen naar het terrein van die kabelfabriek begeven, waardoor die [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
6. Het Hof heeft hiertoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- als verklaring van verdachte:
"In de maand juni 2000 was ik aan het rondrijden in mijn auto en op een gegeven moment kwam ik in Haaksbergen terecht, op het terrein van [A]. Ik ben het kantoor binnen gegaan en ik vroeg bij de balie naar iemand van de afdeling verkoop. Er kwam iemand aan die zich voorstelde als [betrokkene 1]. Ik vroeg aan hem of ik afval van de kabels kon kopen. Hij vertelde mij dat er niet aan particulieren verkocht werd. Hij vroeg aan mij wat ik er mee moest. Ik vertelde hem dat ik dit nodig had om poppen te vullen. Hij vroeg aan mij of ik van "[B]" was. Ik vertelde hem dat ik aan de [b-straat] in Enschede een schuurtje had waar ik poppen maakte. De [b-straat] was op dat moment rampgebied in Enschede. Ik vertelde hem dat het om ongeveer 40 à 50 poppen ging die ik moest maken. [betrokkene 1] zei mij toen dat ik wel afvalkabel kon komen ophalen. Een week later ben ik met een aanhanger naar [A] in Haaksbergen gereden. Ik zag toen de verkoper waar ik mee gesproken had aankomen. Wij zijn toen naar een container gereden waar de kabel in lag. Ik heb toen de aanhanger volgepakt. Hij zei: "Neem zo maar mee. Ik ben al lang blij dat ik jullie kan helpen om weer poppen te maken". Ik ben toen weggereden. Vervolgens ben ik naar Hengelo gereden om de kabel naar [betrokkene 2] te brengen. Ik kreeg bij [betrokkene 2] een gulden de kilo. Het bleek dat er 500 kilo koperkabel in de aanhanger zat. Ik heb dus fl. 500,= gekregen voor de kabel. Ik had meteen het idee om de koperkabel naar een ijzerhandel te brengen. Ik wilde het absoluut niet gebruiken voor het maken van poppen. Ik heb dus aan [betrokkene 1] een leugen verteld. Ik deed dit om wat te verdienen. Het is mij bekend dat oplichting strafbaar is."
- als verklaring van [betrokkene 1]:
"Als werknemer van [A] BV, [a-straat 1] te Haaksbergen ben ik gerechtigd om aangifte van strafbare feiten te doen. Omdat ik door samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot de afgifte van ongeveer 250 kilo koper ter waarde van ongeveer fl. 1.000,= is [A] BV benadeeld. De oplichting ging als volgt in zijn werk. Op 27 juni 2000 kwam een man met een rode Opel Kadett, kenteken [...] op het bedrijfsterrein van [A] te Haaksbergen aanrijden. De man stapte uit en vertelde mij dat hij uit Enschede kwam en betrokken was geweest bij de vuurwerkramp. Hij had een tijd lang niet kunnen werken. Nu wilde hij de draad weer oppakken. Hij vertelde mij dat hij voor [B] uit Enschede kwam. Er was een order binnengekomen om een 45-tal grote poppen te maken. Hiervoor was voor koperdraad nodig om vorm aan de poppen te kunnen geven. Om het bedrijf ter wille te zijn heb ik besloten om een partij koperdraad aan hen af te staan. Het signalement van de man is: tenger postuur, lengte ongeveer 1.80 meter, ongeschoren en een onverzorgd uiterlijk. Op 30 juni 2000 verscheen de rode Opel Kadett, kenteken [...] weer op het bedrijfsterrein van [A] te Haaksbergen. Achter deze Opel was een éénassige aanhangwagen gekoppeld. De bestuurder was nu een vrij forse kerel van ongeveer 30-35 jaar oud. Hij had blond kort vlassig haar en bruine ogen. De man vertelde mij, dat hij namens zijn compagnon kwam. Zijn compagnon was voor in de week al op de fabriek geweest en had de toezegging gekregen een partij koperdraad te kunnen ophalen voor [B] te Enschede. Er is vervolgens een partij van ongeveer 250 kilo koperdraad op de aanhangwagen achter de Opel Kadett geladen. De waarde van dit koper bedroeg ongeveer fl. 900,= à fl. 1.000,=. Omdat "[B]" de dupe was geworden van de Enschedese ramp heeft [A] als een soort zakelijke tegemoetkoming de genoemde partij koperdraad aan het atelier geschonken. De forse man heeft dus niets voor het koper betaald. Omdat ik het idee kreeg dat de beide mannen een verhaaltje hadden verteld over het rampgebeuren om zodoende de partij koper bij ons los te krijgen om zichzelf of andere mee te bevoordelen, heb ik contact gezocht met "[B]" te Enschede. Er werd mij verteld dat zij geen mensen op pad hadden gestuurd om koperdraad te vergaren voor de vervaardiging van grote poppen."
7. Zoals in de toelichting op het middel met juistheid wordt gesteld houdt de verklaring van verdachte in dat hij zelf een afspraak heeft gemaakt met [betrokkene 1] om de goederen op te halen, waarna verdachte ze zelf een week later heeft opgehaald, terwijl volgens de verklaring van [betrokkene 1] de persoon met wie hij op een eerder gelegen moment een afspraak heeft gemaakt omtrent het ophalen van de goederen, een ander is dan de persoon die de goederen daadwerkelijk op een later tijdstip heeft opgehaald. Deze tegenstrijdigheid is niet van ondergeschikt belang omdat volgens de verklaring van de verdachte hij het feit, zoals bewezenverklaard, heeft gepleegd, terwijl volgens de verklaring van [betrokkene 1] de verdachte het feit voor wat betreft het bewezenverklaarde ophalen van het koperdraad ten hoogste, zoals wel is tenlastegelegd doch niet is bewezenverklaard, heeft medegepleegd. Daarbij teken ik aan dat [betrokkene 1] weliswaar in het eerste contact met de verdachte heeft toegezegd dat hij koperdraad kon ophalen, maar dat de bewezenverklaarde oplichting pas is voltooid door de daadwerkelijke afgifte van het koperdraad. Zou immers [betrokkene 1] op zijn toezegging zijn teruggekomen omdat hij argwaan had gekregen, dan was de oplichting, bestaande in het bewegen tot de afgifte van koperdraad, in een poging blijven steken.
8. De bewezenverklaring is dus onvoldoende met redenen omkleed.(1)
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, vijfde druk, p. 205, HR 12 oktober 1975, NJ 1976, 178 en HR 29 september 1981, NJ 1982, 336, m.nt. G.E.M. Vgl. voorts recent HR 7 februari 2006, LJN AU8289 waarin de Hoge Raad oordeelde dat weliswaar sprake was van tegenstrijdigheid in de bewijsvoering maar dat die tegenstrijdigheid van ondergeschikte betekenis was en de toereikendheid van de bewijsmotivering op het punt van het bewezenverklaarde medeplegen niet aantastte.