ECLI:NL:PHR:2006:AZ1690
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Fokkens
- Rechtspraak.nl
Vereisten voor de motivering van de vordering van het Openbaar Ministerie in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de vraag of het hof in zijn arrest de vordering van de Advocaat-Generaal (AG) op de juiste wijze heeft opgenomen, conform de eisen van artikel 359 lid 1 en artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat het bestreden arrest, onder het kopje 'Onderzoek van de zaak', vermeldt dat het hof kennis heeft genomen van de vordering van de AG en dat deze vordering als bijlage II aan het arrest is gehecht. Dit betekent dat de vordering van de AG op de juiste wijze is opgenomen in het arrest, zoals vereist door de wet. De opvatting dat artikel 359 lid 1 Sv ook voorschrijft dat de vordering van het Openbaar Ministerie in de strafmotivering moet worden vermeld, wordt door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad stelt dat de plaats van vermelding van de vordering in het vonnis of arrest niet van belang is, zolang de inhoud van de vordering maar is opgenomen. Dit is in lijn met eerdere rechtspraak waarin is geoordeeld dat volstaan kan worden met een verwijzing naar een daaraan gehechte kopie van de vordering.
De zaak betreft een verdachte die eerder was veroordeeld door het Gerechtshof Amsterdam, maar wiens veroordeling door de Hoge Raad werd vernietigd. Na een nieuwe behandeling door het Gerechtshof werd de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot 22 maanden gevangenisstraf voor gekwalificeerde diefstal. De verdediging heeft cassatie ingesteld, stellende dat het hof niet correct heeft gehandeld door de vordering van het OM niet expliciet in de strafmotivering op te nemen. De Hoge Raad concludeert echter dat het hof aan de wettelijke vereisten heeft voldaan en dat er geen reden is voor vernietiging van het arrest. Het beroep wordt verworpen.