ECLI:NL:PHR:2006:AZ2145
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Knigge
- Rechtspraak.nl
Bewijsuitsluiting en privacy-inbreuk bij betreden van erf zonder redelijk vermoeden van schuld
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of bewijs dat is verkregen na een inbreuk op de privacy van de verdachte, door het onbevoegd betreden van zijn erf, uitgesloten moet worden. De verdachte was veroordeeld door het Gerechtshof te Amsterdam voor handel in verdovende middelen en diefstal. De verbalisanten hadden het erf van de verdachte betreden zonder een redelijk vermoeden van schuld, wat een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebracht. Het Hof oordeelde dat deze schending een onherstelbaar vormverzuim opleverde, maar dat dit niet automatisch leidde tot bewijsuitsluiting. De Hoge Raad bevestigde dat bewijsuitsluiting alleen aan de orde kan komen als het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en er een belangrijke schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel heeft plaatsgevonden. In dit geval oordeelde het Hof dat de inbreuk op de privacy van de verdachte beperkt was, omdat de verbalisanten direct na het betreden van het erf een henneplucht roken, wat hun vermoeden van een strafbaar feit rechtvaardigde. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de juiste afweging had gemaakt en dat de schending van de privacy niet leidde tot bewijsuitsluiting, maar wel tot strafvermindering. De zaak benadrukt de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig te overwegen welke rechtsgevolgen aan een vormverzuim verbonden moeten worden, rekening houdend met de omstandigheden van het geval en de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.