ECLI:NL:PHR:2006:AZ2176
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Knigge
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek om aanhouding in hoger beroep en de gevolgen voor het aanwezigheidsrecht van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om aanhouding door het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor meermalen overtreding van artikel 51, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en had cassatie ingesteld. De raadsman van de verdachte verzocht om aanhouding van de behandeling, omdat hij de verdachte niet had kunnen bereiken en daardoor niet in staat was om de zaak voor te bereiden. Het Hof wees dit verzoek af, met de overweging dat het voor risico van de verdachte kwam als hij niet tijdig contact opnam met zijn raadsman of niet ter terechtzitting verscheen.
De Hoge Raad herhaalt in zijn arrest relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeert dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet onjuist of onbegrijpelijk is. De raadsman had niet duidelijk gemaakt dat de aanhouding noodzakelijk was voor het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bovendien was er geen concrete termijn aangegeven waarbinnen de raadsman hoopte de verdachte te kunnen bereiken. De Hoge Raad benadrukt dat de belangenafweging tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de rechtspleging in het algemeen moet worden gemaakt, waarbij het belang van een behoorlijke rechtspleging voorop staat.
De Hoge Raad oordeelt dat de raadsman niet bevoegd was om de verdediging te voeren, omdat hij niet door de verdachte was gemachtigd. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek en de beslissing om de zaak bij verstek te behandelen, worden als niet onbegrijpelijk beschouwd. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat er geen gronden zijn gevonden voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak.